Aarzelend tussen de weg van de deugd en van de ondeugd
8 minuten leestijd

Paul Cliteur

Aarzelend tussen de weg van de deugd en van de ondeugd

Een recensie van 'Hercules op de tweesprong', het nieuwste boek van Andreas Kinneging

Aarzelend tussen de weg van de deugd en van de ondeugd
8 minuten leestijd
Dit artikel is een recensie van het boek ‘Hercules op de tweesprong’ van dr. Andreas Kinneging, hoogleraar te Leiden. Is uw interesse door dit artikel gewekt? Bestel het boek dan hier. Beluister ook deze podcast waarin Cliteur en Kinneging in gesprek gaan.

Het nieuwe boek van Andreas Kinneging, hoogleraar rechtsfilosofie in Leiden, telt achtentwintig hoofdstukken. Daarvan verschenen er dertien in zijn eerdere boek Geografie van Goed en Kwaad (2005), maar de auteur bewerkte ze voor Hercules op de tweesprong. De overige vijftien hoofdstukken verschenen eerder in andere bundels en tijdschriften, vier werden speciaal voor Hercules geschreven.

De Ouden en de Modernen

Het thema van het boek is glashelder en het is hetzelfde gebleven sinds de verschijning van zijn dissertatie uit 1994: Aristocracy, Antiquity and History. Dat thema is de strijd tussen de “Ouden” en de “Modernen”. De discussie tussen de Ouden en de Modernen is een dispuut uit de 17e eeuw en loopt door in de 18e eeuw: La Querelle des Anciens et des Modernes. Maar Kinneging geeft aan dat debat een veel bredere strekking. Hij past de Ouden/Modernen-tegenstelling toe op de gehele geschiedenis van de filosofie en het ideologisch denken in het algemeen. Geschiedenissen van de filosofie worden nu over het algemeen ingedeeld in de perioden:

  1. Antieke filosofie

  2. Middeleeuwse filosofie

  3. Moderne filosofie

  4. Renaissance

  5. Verlichting

  6. Hedendaagse filosofie

Kinneging neemt eigenlijk 1. en 2. samen. De antieken en de middeleeuwers hebben veel meer gemeen dan sommigen denken en hij contrasteert dat met 3. tot en met 6. Misschien kan je zijn typologie ook iets anders construeren en zeggen: bij Kinneging valt onder de Ouden de Antieken, Middeleeuwen, Reformatie en Renaissance. Onder de Modernen verstaat hij de Verlichting maar ook de Tegenverlichting.

Tweede belangrijk punt dat hem onderscheidt van andere geschiedschrijvers van de filosofie is dat hij – grofweg – partij kiest voor de Ouden. Hij typeert de geschiedenis niet, zoals J.B. Bury doet in The Idea of Progress: An Inquiry into its Origin and Growth (1920) en A History of the Freedom of Thought (1913), maar als een periode waarin we meer kunnen leren van de Ouden dan sommigen geneigd zijn te erkennen. Allerlei antieke wijsheid en inzichten die we geneigd zijn af te doen als “verouderd” haalt hij naar voren als cultuurgoed dat het verdient te worden heroverwogen, ten dele ook te worden hernomen, want de Moderniteit heeft een aantal blinde vlekken, fatale blinde vlekken zelfs, zodanig dat vooruitgangsgeloof onverantwoord is.

Deugdenleer

Deze herwaarderingsoperatie van de geschiedenis, in het bijzonder de ideeëngeschiedenis, gaat gepaard aan een hernieuwde aandacht voor een bepaalde traditie in de ethiek: de deugdenethiek. In de ethiek onderscheiden we utilisme (goed is wat “nuttig” is: bijdraagt aan het grootste geluksgevoel), deontologie (plichtenleer, kantianisme) en deugdenleer. En met deze oriëntatie op de deugdenleer behandelt Kinneging dan de grote denkers.

Het boek zit vol interessante interpretaties van de grootheden als Plato, Aristoteles, Augustinus, Thomas van Aquino, Hobbes, Rousseau en Nicolaï Hartmann. Voor de klassieke denkers koestert Kinneging een bijna religieuze verering en dat werkt enorm enthousiasmerend voor de generaties studenten die nu al enkele decennia aan zijn zorg zijn toevertrouwd. Ik ben zelf ook een groot fan van zijn schrijfstijl, een schrijfstijl die Jacques Barzun (1907-2012), schrijver van From Dawn tot Decadence: 500 Years of Western Cultural Life, 1500 to the Present (2000), eens typeerde als “simple and direct”. Misschien is een vergelijking (sorry, een beetje vilein) op zijn plaats. De Canadese filosoof Charles Taylor (geb. 1931) schrijft ook zulke monumentale boeken als Kinneging, maar begint zijn zinnen met een voorzichtige stelling die dan in een bijzin alweer wordt ontkracht (“genuanceerd”, zeggen zijn bewonderaars). Aan het eind van zo’n boek, bijvoorbeeld A Secular Age (2007), blijft de lezer in verwarring achter, met alleen maar vragen. Wat heeft de schrijver nu gezegd? Hééft hij wel iets gezegd? Je hebt het gevoel dat je een hap slagroom hebt genomen.

Het bos en de bomen

Dat heb je bij Kinneging dus nooit. Hij vertelt je bijvoorbeeld dat er één bepaald boek is van Rousseau dat je moet lezen (essay I.4): diens Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes (1755). Al het andere werk van Rousseau vloeit daaruit voort. En daaruit vloeit dan weer een hele belangrijke lijn in de Moderniteit voort, een lijn die zich manifesteert in het marxisme en die tot aan 1991 (ineenstorting van het sovjet-imperium) de wereld diepgaand heeft bepaald. Of hij vertelt je dat er één politieke filosoof is die de grondideeën van de Moderniteit beslissend heeft geformuleerd: Thomas Hobbes (essay I.3).

Die analyses zijn misschien schematisch of zelfs té schematisch, maar ze geven didactisch een enorm houvast aan de studenten en aan de algemene lezer. Je hebt bij Kinneging nooit dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Hij vertelt dat je het bos kan opdelen in twee groepen bomen. Hij wijst ook aan waar die bomen staan. En hij vertelt je welke boom goed is en welke kwaad. Dat is ook de betekenis van zijn boek uit 2005, Geografie van Goed en Kwaad, dat aan de basis ligt van Hercules. Hij is daarmee, vind ik, ook een veel prettiger beoefenaar van de ideeëngeschiedenis dan, bijvoorbeeld, Isaiah Berlin (1919-1997), bij wie je alle bomen kan vinden maar geen bos. Een beetje hetzelfde euvel als waaraan de boeken van Taylor lijden.

Conservatisme

Het is misschien ook goed iets te zeggen over Kinneging en het conservatisme. Ik ken Kinneging sinds ongeveer 1988. Hij trad toen naar voren als secretaris van een werkgroep van de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD. In die werkgroep (bestaande uit F. Bolkestein, B. Crouwers, J.A.A. van Doorn, K. Groenveld, A.A.M. Kinneging en H. Langman) bezon men zich op de grondslagen van het liberalisme. Kinneging was officieel slechts de secretaris van de groep maar de facto was hij eigenlijk de schrijver van het rapport: Liberalisme: een speurtocht naar de filosofische grondslagen (1988).

De Reactionair

Boekenwinkel

Ondek onze grote collectie boeken, zoals Desengaño, in onze boekenwinkel.

Desengaño

Hij onderscheidde toen twee soorten bomen in het liberalisme: een “utilitaristische variant”, die terugging op Jeremy Bentham, en een “ontplooiingsvariant” die terugging op J.S. Mill. Bentham was de verlichtingsdenker, Mill de romanticus. Daarmee zie je de twee stromingen binnen de Moderniteit zich aftekenen die de leidraad zouden vormen voor Kinneging’s nog te ontwikkelen visie op de Moderniteit. Volgens mij was toen toch wel de dominante trend kritiek op de romantiek. Immers de narcistische preoccupatie met het eigen zelf leidde tot sociale erosie.

Eén jaar later, in 1989, promoveerde ik zelf in Leiden op Conservatisme en cultuurrecht: over de fundering van recht in rechtsbeginselen, met een sympathiserende bespreking van het klassiek conservatieve gedachtengoed. Kinneging identificeerde zichzelf toen nog als liberaal. Maar hij werd geleidelijk aan steeds kritischer over het liberalisme. Steeds meer zocht hij toenadering tot de Traditie. Hij schrijft dat ook met een hoofdletter T in Hercules, zoals men het in orthodox christelijke kringen heeft over “de Schrift”.

Kinneging een religieus denker?

Is Kinneging een religieuze denker? Dat zou men toch bijna vermoeden gezien zijn sympathiserende beschrijving van de religieuze tradities van christendom, jodendom en islam. Maar dat zou in zoverre onterecht zijn dat hij niet gelooft in het bestaan van God, niet naar de kerk gaat, niet bidt tot God en dus leeft als een atheïst. De term “atheïst” zal hij echter weer afwijzen als zelfidentificatie omdat het hem doet denken aan een ideologisch-zelotische beleving van de afkeer van God. Een afwijzing van het atheïsme, zoals je die vindt bij Alister McGrath in The Twilight of Atheism: The Rise and Fall of Disbelief in the Modern World (2004), zal Kinneging omarmen. Dat weet ik overigens niet omdat Kinneging aandacht besteed aan het boek van McGrath. Kinneging besteedt nauwelijks tot geen aandacht aan secundaire boeken. Alleen aan de boeken die hij tot de canon rekent en daarmee ook, in zekere zin, zelf canoniseert. Over de goede boeken in de secundaire literatuur schrijft hij in een bibliografisch essay in Hercules dat men die moet zoeken met een lampje. Hij noemt er maar zes. Eén daarvan is Henri Lubac’s Le Drame de l’Humanisme Athée (1944) en dat is ongeveer een boek met de teneur van McGrath’s boek over het atheisme.

Laat ik afsluiten met een paar opmerkingen over de waarde van het werk van Kinneging voor de rechtsfilosofie in Leiden, en eigenlijk ook voor de rechtsfilosofie in het algemeen. Kinneging heeft een geheel eigen interpretatie gegeven aan de opdracht tot het geven van rechtsfilosofisch onderwijs aan studenten rechtsgeleerdheid. Aan andere universiteiten sluit men vaak aan bij de 20ste-eeuwse rechtsfilosofie, voornamelijk die van het rechtspositivisme van H.L.A. Hart, diens kinderen en kleinkinderen, en blijft de Traditie onbelicht. De Traditie is immers oud, achterhaald gedachtengoed: rechtsfilosofische prehistorie. Het behoeft weinig betoog dat dit niet de opstelling is van Kinneging. De laatste grote 20ste -eeuwse denker wiens werk door hem belicht wordt, is de Duitse filosoof Nicolaï Hartmann (1882-1950) wiens monumentale werk over de ethiek hij opnieuw deed uitkomen. Ik denk dat hij met die heroriëntatie op de Traditie een grote verdienste heeft. Maar zeker zo belangrijk is de manier waarop hij zijn taak als “public educator” heeft opgepakt. Hoe? Door studenten, en andere lezers van zijn werk, aan te sporen de grote vragen over de grondslagen van rechtsstaat en democratie opnieuw te stellen en met heldere posities te beantwoorden. En dat vaak met een verfrissende verwerping van recente nieuwlichterij.

In 2004 publiceerde ik zelf een boek met als titel Tegen de decadentie: de democratische rechtsstaat in verval. Dat zou zomaar een titel kunnen zijn van één van de boeken van Andreas Kinneging. Want de democratische rechtsstaat is in verval. Wie onze hedendaagse politici van WEF-vergadering naar Bilderberg-conferentie ziet reizen, ziet een cultuur in verval. Een globalistische elite zonder intellectuele bagage. De schade die aan ons staatsbestel wordt toegebracht door gebrek aan staatrechtelijke, politiek-filosofische en rechtsfilosofische vorming is gigantisch. Het is de grote verdienste van Kinneging aan enkelen onder ons de weg te hebben gewezen naar een rijke traditie van premodern gedachtegoed waarbij we inspiratie kunnen opdoen voor de crisis van onze tijd.