Aantekeningen van een lanterfanter
Op reis in Midden-Europa
CultuurZondagavond 15 september
Het regent vier dagen onafgebroken in Wenen en de Donau stroomt over. Midden Europa verkeert in ellende. Ik zit in café Sperl dat ik ken van de film Before Sunrise, een van de vele iconische cafés die Wenen rijk is. Uit mijn tas haal ik het boek dat Claudio Magris over de Donau heeft geschreven. Ik hoop nog deze nacht op een bus naar Triëst te kunnen stappen. Het was de hele dag doffe ellende op Wien HBF en de nachttrein naar Italië die ik gisteren nog had geboekt zou zeker niet vertrekken. Dan maar de bus. Bij de drukke balie van de ÖBB had ik te horen gekregen dat ik helaas geen recht had op restitutie.
Café Sperl is hoe ik het me had voorgesteld: comfortabele banken aan weerszijden, een zacht geel licht schijnt op de bezoekers neer vanuit de kroonluchters die in het midden hangen; er klinkt zacht geroezemoes en sommige toeristen nemen foto’s. In de andere hoek van het café staat een biljarttafel waarop verschillende kranten in verschillende talen liggen uitgestald. Ik kan de uiteenlopende gesprekken van gezelschappen aan de tafels om me heen goed volgen. (In de filmscène krijgt de kijker ook flarden mee van wat er aan andere tafels gezegd wordt.) Er zitten vanavond slechts een paar eenlingen zoals ik. Iemand leest een krant, een ander scrolt op de telefoon. Ik bestel soep, om mezelf wat op te warmen na alle regen en miezer buiten.
Niet ver van mij vandaan zit een koppel dat Engels praat. Zij is Amerikaanse en hij komt uit Australië, dat kan ik duidelijk horen. Ze hebben het over daten en over hun vrienden. Zij vertelt hem over de textbook breakup: een vriend van haar kreeg, toen hij de relatie met zijn vriendin verbrak, een leerboek (textbook) naar zijn hoofd gesmeten. Hij kon het net ontwijken, waardoor het object alleen een klap tegen het raam van zijn kamer maakte. Ze vertelt het met het nodige enthousiasme en maakt er een wilde armbeweging bij. Niet kort daarna vraagt de Australiër om de rekening - in prima Duits overigens - en samen vertrekken ze. Het is me duidelijk dat zijn date veel verwacht van de rest van de avond. Ik pak, na de runderbouillon met slierten pannenkoek te hebben gegeten, mijn boek met 400 pagina’s aan beschouwingen en verhalen van Magris erbij en begin te lezen. Niet te uitvoerig, want het café sluit bijna en ik moet zeker weten dat ik op tijd ben voor de bus.
Dinsdagmiddag 17 september
In minder dan 24 uur werd ik weer verliefd op Triëst. En dat in deze omstandigheden! De bus stopte gisteren nog voor zes uur ‘s ochtends op het station. Daar zwerven de hele dag door gure types rond dus in het donker is dat al helemaal niet de plek waar je wilt zijn. Ik ben meteen op zoek gegaan naar een hotel en dat bleek nog best een opgave: twee grote cruiseschepen waren net aangemeerd in de haven en er zou een groot congres plaatsvinden de komende dagen. Welk congres ben ik niet te weten gekomen, maar het was de uitleg die ik kreeg van de uiterst behulpzame hoteleigenaar van Hotel Italia over waarom alles was volgeboekt vanaf vandaag. Ondertussen had ik al een hele afstand in de stad afgelegd mét koffer en zware rugzak. (Als de nachttrein wel had gereden dan was ik op dit tijdstip in Venetië geweest, waar de overige passagiers van de bus ook naartoe gingen.)
Hotel Italia bleek een simpel maar zeer fijn driesterrenhotel en het ontbijt was er verrassend goed. Het hotel ligt tussen het station en het centrum, een blok verwijderd van het provinciehuis en het postkantoor. Op de hoek van de straat is een goedkoop restaurant. Door het raam kun je de Indiërs in de keuken zien staan, de lucht komt je tegemoet. Aan de overkant is een Thaise massagesalon en verderop een kapsalon voor vrouwen. Her en der zijn kledingwinkels met goedkope spullen, die gerund worden door buitenlanders.
In de bus had ik weinig kunnen slapen, ik werd wakker toen passagiers opstapten in Graz en Ljubljana. De laatste kilometers vanaf de Sloveense grens heb ik uit het raam gekeken. Vanaf Opacina gaat de weg steil omlaag naar Triëst, dat had ik op mijn vorige reis al meegemaakt. Het uitzicht van bovenaf op de havenstad is mooi, ook in het donker. De tramrit naar Opacina moet een ware belevenis zijn, maar het traject is nog steeds niet hersteld. (Wat ik begrijp na enig speurwerk op internet is dat nogal ‘een dingetje’. Wel heb ik ooit een lego-model van deze tram gezien op een tentoonstelling.)
Gelukkig was het weer in Triëst beter dan de laatste dagen in Wenen. Niet zomers natuurlijk, maar met ruim twintig graden voelde het toch aangenaam, zelfs op het Piazza Unità waar ik mijn fruitontbijt at. Vanaf het plein zie je de zee en de bergen. Wie ooit in deze havenstad is geweest, weet dat het er altijd waait. Die wind heeft een naam: de Bora.
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
De stad ademt literatuur. James Joyce, Rainer Maria Rilke, Claudio Magris, Umberto Saba, Italo Svevo zijn allemaal op enige manier verbonden aan de stad. Ze bezochten er dezelfde cafés waar ik nu zat. Het mooie verslag van Jan Morris, Triëst and the meaning of nowhere, had ik vorig jaar gelezen. Het voerde me in gedachten terug naar deze plaats, die qua karakter niet Italiaans, niet Oostenrijks, niet Sloveens en niet Kroatisch is.
Wat ik niet wist, maar wat me door de hoteleigenaar werd verteld, was dat er afgelopen vrijdag een nieuw literatuurmuseum was geopend. Daar moest ik volgens hem beslist naartoe. De naam van het nieuwe literatuurmuseum in Triëst is LETS, wat best verwarrend is als je een gesprek in het Engels voert met iemand. Nochtans was het museum zeer de moeite waard. Ik heb er aardig wat tijd doorgebracht en vond er een aantal interessante naslagwerken over literaire cafés, waaronder een tweetalig boekje over het Café Central in Wenen, dat ik vorige week tot drie keer toe had bezocht.
Zojuist gaf ik de keycard van mijn kamer af bij de receptie. De vriendelijke eigenaar zat er niet, wel een jonge receptioniste in uniform met opgestoken haar. Ze noemde mijn voornaam terwijl ze iets invoerde in het plansysteem op de computer.
“Ja klopt, dat ben ik. Ik had geen reservering en ben gisteren pas aangekomen. Ik heb de kamer al betaald.” Zei ik in het Engels (want mijn Italiaans komt niet heel veel verder dan een paar woorden).
“Vreemd, in het systeem zie ik alleen een betaling van de citytax.”
“Als het nodig is, ik heb de rekening gekregen en kan je deze laten zien.”
“Dat is echt niet nodig hoor, ik moet het alleen even nakijken.”
Ze pakte de telefoon die naast het scherm stond en voerde een kort gesprek in het Italiaans om zich ervan te verzekeren dat de registratie in orde was. Alles bleek in orde.
“Heeft u een fijn verblijf gehad?”, vroeg ze me nog.
“Jazeker, heerlijk. Wat is jouw voornaam eigenlijk?” Ik vond dat ik dat wel mocht vragen. Ze zat aanvankelijk gedraaid naar me toe, met haar gezicht gericht op het scherm op het bureau, dus kon ik haar naamplaatje niet zien.
“Ik heet Ariane.”
Ik dacht aan de vier dochters waarover Italo Svevo schrijft in de Bekentenissen van Zeno. Hun namen beginnen allemaal met een A. Geen daarvan heet Ariane overigens. (In het boek van Svevo heten de vier dochters van de zakenman Giovanni Malfenti, de schoonvader van Zeno: Ada, Alberta, Anna en Augusta.)
In plaats daarvan vertelde ik haar: “Onze Koning heeft drie dochters: Amalia, de kroonprinses”, zo legde ik uit terwijl ik op mijn hand tot drie telde, “Alexia en… Ariane.”
“Dat weet ik”, antwoordde ze, “vrienden van me hebben me dat eens verteld.”
“Nederlandse vrienden?”, vroeg ik verwonderd.
“Ja, door hen ben ik dat te weten gekomen. Wat is je volgende bestemming?”
“Venezia”, antwoordde ik, nog steeds een beetje verrast.
De telefoon van de receptie rinkelde en er was een volgende gast naar beneden gekomen met de typisch Italiaanse krappe lift. Tijd voor mij om met mijn spullen naar het station te lopen.
(Het eerste uur van mijn treinreis naar Venetië zit erop na het maken van deze notitie. De tijd vliegt, ik ben Miramare en Duino al lang voorbij. Zo meteen ben ik al in Mestre en dan… station Santa Lucia!)
Zondagmiddag 22 september
Vlucht FR1871 van Bratislava naar Eindhoven rijdt de startbaan op. Drie dagen geleden was ik vanuit Venetië aangekomen in de hoofdstad van Slowakije. Zo lang heeft een mens niet nodig om deze stad te bezoeken overigens, in een dag valt het meeste wel te zien. Net als ik eerder dit jaar gemerkt had in Krakau, kiezen veel vriendengroepen uit verschillende Europese landen voor deze bestemming om enkele nachten goedkoop te kunnen drinken; Denen, Duitsers, Oostenrijkers, etc. Zo erg als in Venetië is het bij lange na niet: die stad wordt overspoeld met drommen toeristen. In mijn hotel zaten veel Engelsen, maar dat waren oudere koppels die Bratislava gebruikten als uitvalsbasis om Wenen, dat slechts zestig kilometer verderop ligt, te bezoeken. Vanochtend tijdens het ontbijt hoorde ik hun oppervlakkig gepraat over bezoekjes aan het Albertina en Schloss Belvedere.
Het was desondanks goed toeven in Bratislava. Ik heb prima weer gehad en heerlijk kunnen eten tegen schappelijke prijzen. Het waterpeil in de Donau herinnerde nog aan wat er een week eerder was voorgevallen in Midden Europa. Weinig schepen begaven zich op de rivier, de stroming was sterk. Delen van het wandelpad langs de Donau waren afgezet met linten, niet ver van waar mensen dineerden op het terras. De stevige goulash soep op mijn eerste avond herinnerde in niets aan de bouillon die ik eerder had in Café Sperl.
Hoogtepunt van mijn verblijf was het openingsconcert van het filharmonisch orkest van Bratislava van het jaarlijkse festival. In een opwelling had ik hiervoor een ticket gekocht aan de kassa van het concertgebouw. Er was alleen nog plaats op de eerste rij. Het had niet veel gescheeld of ik was te laat geweest, want na de goulash had ik een kort dutje gedaan op mijn hotelkamer. Het boutique hotel lag gelukkig maar twee blokken verwijderd van de concertzaal (het majestueuze Reduta-gebouw uit 1773) en binnen tien minuten had ik mijn meest nette kleren uit mijn koffer gepakt en aangetrokken. Ik zat naast een sjofel gekleedde recensent. Gelukkig maar, daardoor viel ik zelf minder uit de toon.
In het vliegtuig lees ik verder in het boek van Magris, waar ik nog niet zo ver in was gekomen. Hij schrijft over Martin Heidegger, de Duitse filosoof geboren in Messkirch. Magris haalt een hele stoet aan denkers en schrijvers aan in zijn boek over de Donau. Het lijkt, net zoals het water dat door de rivier stroomt, niet op te houden. Ik denk aan de suite van Alexander Moyzes Bij de rivier Váh die door het filharmonisch orkest van Bratislava werd opgevoerd. De Váh is de langste rivier van Slowaijke, het is een zijrivier van de Donau. Zoveel schitterende muziek is er geschreven geïnspireerd op rivieren! Hoewel ik geen bezoek heb kunnen brengen aan de gouden zaal van de Wiener Musikverein, ben ik toch een geweldige ervaring rijker.