Brood en liederen
7 minuten leestijd

Brood en liederen

Muziek in dienst van gelijkheid en commercie

Cultuur
Brood en liederen
7 minuten leestijd

De gustibus non est disputandum. Dat lijkt thans het adagium in de kunst. Niet langer meer kunnen uitnemendheid en voortreffelijke ambachtelijkheid rekenen op algemene bewondering. De democratisering van de kunsten, geworteld in de niet aflatende drang naar gelijkheid, waar teneinde het neerslaan van de natuurlijke verhevenheid van het kunstzinnige genie laatstgenoemde wordt gedwongen zich naar de grillen van het morrende volk te schikken, heeft tot een beweging in de kunsten geleid waarbij men is afgedaald in vulgariteit; in het choqueren omwille van het choqueren, in het verheffen van de ruwheid van proces boven voltooiing en perfectie. Dat dit laatste non-valeurs op gedachten heeft gebracht om met technisch inferieure werken furore te maken en vooral veel geld te verdienen staat buiten kijf en het geheel heeft een punt bereikt waarbij de absentie van enige moeite in het voortbrengen van een kunstwerk, verstoten door gedachten aan concept, lachwekkend is geworden.

Nergens, echter, is deze ontwikkeling completer maar tevens moeilijker te bespeuren, dan in de muziek. De reden hiervoor is eenvoudig; want de muziek maakt geen enkele referentie naar een beeld en voor het muzikaal ongeletterde publiek is de vervaardiging van zelfs een eenvoudig muzikaal werk als toverij. Van een schilderij is het makkelijk te ontdekken dat een kind het had kunnen maken. De muziek heeft echter iets obscuurs over zich voor de meesten; het lijkt een kunst voor ingewijden. Het wordt dan ook nog nauwelijks onderwezen op scholen.

Ook hier is sprake van verval, op grond van de gelijkheidsdrang en van hebzucht. De meeste muziek van het heden is eenheidsworst; het zijn ready-mades uit de “culturele industrie” waarbij het oogmerk van de producenten van deze muziek is om zoveel mogelijk winst uit hun producties te halen. Dit leidt ertoe dat de muzikanten worden gekozen die verkoopbare muziek hebben, met andere woorden; wier muziek elementen bevat waarvan reeds is bewezen dat zij aanslaan bij het grote publiek. Hieraan zit ook een psychologisch element; de constant herhaalde motiefjes in populaire muziek hebben als doel zich direct vast te haken in het oor van de luisteraar.1

Daarmede wordt de muziek tot dienstknecht van de commercie en de muzikale industrie hecht geen waarde aan blijvende houdbaarheid van haar producties; dat zou immers de verkoopbaarheid van nieuwe muziek in gevaar brengen. Neen; de popmuziek moet een houdbaarheidsdatum hebben. Dus is het niet alleen niet erg dat deze constante herhaling, ontworpen om direct aan te slaan, op termijn verveelt, maar het is een inherent onderdeel van de commerciële doelstelling waar de populaire muziek zich naar schikt. It’s a feature, not a bug.

Men zou kunnen zeggen, dat ook de klassieke muziek qua stijl zich dikwijls toch liet leiden door de smaak van haar broodheren. Dit, geef ik vrijelijk toe, is tot laat in de kunstmuziek het geval gebleven. Doch lieten deze broodheren, dikwijls edelen zoals in de tijd van Bach, Beethoven of zelfs van Liszt, zich geenszins leiden door verkoopbaarheid van de muziek. Er mag zelfs opgemerkt worden dat hoewel de faam van grote componisten hun werken in de regel verkoopbaar maakte, er soms zelfs, zoals in het geval van Beethoven, werd erkend dat zijn latere werken commercieel vrij onaantrekkelijk waren, terwijl het Abschied vom Klavier, een stuk dat aan hem werd toegeschreven en daardoor immens populair werd, maar dat geenszins gelijkenissen vertoont met Beethovens andere late werken een dergelijk potentieel wel bezat.2

“Ook een moderne meester als Schönberg toonde zich wars van muzikaal populisme; en een veelgeciteerde opmerking van hem is dan ook 'If it is art, it is not for all, and if it is for all, it is not art.'”

We kunnen stellen dat de idealen van de componisten van de kunstmuziek van de laatste twee eeuwen zich ongeveer in de sfeer bevinden van een drang naar schoonheid en proportie, waarbij de kerkelijke componisten een speciale plek innemen, daar zij ter ere van God schreven.3 Niettemin is verminking van dergelijke tendensen door commercie of gelijkheidsdrang tot in de eerste helft van de vorige eeuw vrij ongebruikelijk gebleven. Men werd daarbij geacht de klassieke meesters en hun werken te kennen. Van de hand van M.P. Nijsse en P. Kok is het muziekboekje Horen, zien… verstaan! wat aanbevolen werd voor leerlingen van het lager nijverheidsonderwijs in de leeftijd van 12 tot 15 jaar — een gegeven dat ons vertelt, dat het toentertijd nuttig werd geacht om leerlingen van deze leeftijd en onderwijscategorie gedegen scholing te bieden in de klassieke muziek. Tevens is hier duidelijk dat in die dagen nog vrijelijk werd erkend als ware het een onbetwistbaar gegeven, dat er een hiërarchie in de muziek bestaat en de populaire muziek in de regel geenszins op hetzelfde voetstuk mag worden gesteld als de klassieke meesterwerken.4 Ook een moderne meester als Schönberg toonde zich wars van muzikaal populisme; en een veelgeciteerde opmerking van hem is dan ook “If it is art, it is not for all, and if it is for all, it is not art.”5 Het mag ook worden gezegd dat Schoenberg in commercieel opzicht niet bepaald veel verkoopbare muziek voort heeft gebracht.

Maar de hedendaagse luisteraar meent, dat het alles louter een kwestie van smaak betreft en er geen inhoudelijk verschil in kwaliteit bestaat tussen een willekeurig popliedje en een klassieke of romantische symfonie. Men moet tegelijk niet vergeten dat de noemer popmuziek een gehele categorie muziek beslaat waarin de kans aanwezig is dat er tóch enkele parels glinsteren in de grote grijze massa en dat tegelijk de klassieke muziek in de breedste zin des woords vele werken bevat die terecht in de vergetelheid zijn geraakt. Doch zijn de parels in de populaire muziek eveneens in de regel ante porcos. In het licht hiervan wil ik de lezer wel ten felste waarschuwen voor de fout om alle muziek die onder de term populaire muziek verstaan wordt, gelijk en geheel te verachten. Hier is nuance te betrachten, maar ook mag scherp gesproken worden over de waardeloze schmalz die ons wordt opgedrongen. Men hoeft het niet als gelijkwaardig te accepteren aan grote meesterwerken en men kan zich verzetten tegen de giftige gelijkheidsdrang die alle grote gedachten klein tracht te koken.

Laat men zich scholen in de muziek; niet zomaar rücksichtlos consumeren en het onaandachtige luisteren schuwen. Het zal reeds zeer helpen als wij de muziek onze onverdeelde aandacht geven. Want; wat zegt het over veel populaire muziek dat zij louter fungeert als achtergrondmuziek in supermarkten of over veel hedendaagse “dans-beats” dat zij enkel door halfdronken of gedrogeerde festivalbezoekers worden genoten? Van een leeuwendeel van de hedendaagse populaire muziek zou nauwelijks een fractie van haar luisteraars resteren als het met aandacht beluisterd moest worden. Er is goede muziek en wel degelijk ook muziek die de vergetelheid verdient, die het, sterker nog, niet waard is muziek genoemd te worden. Waar wij ons bewust worden van de tendens om munt te slaan uit inferieure muziek en de psychologische trucage die wordt ingezet om onze aandacht op te eisen, waar verder wij ons afkeren van dergelijke muzikale producten zullen wij in staat zijn genoegen te scheppen in de hoogste uitdrukkingen van de menselijke geest, werken die ons een leven lang troost kunnen bieden met hun schoonheid, hun grootse sentimenten en hun onmetelijke diepgang. Qui habet aures audiendi, audiat.


  1. Ik verwijs hier tevens ter vergelijk naar de technische term voor een stukje muziek in popliedjes dat is bedoeld om zich te nestelen in het oor; de hook. ↩︎

  2. Zie hiervoor ook de boeiende video over dit laatstgenoemde stukje: https://www.youtube.com/watch?v=wCgB1ahIcR8 ↩︎

  3. Bach ondertekende een deel van zijn cantates met S.D.G. (Soli Deo gloria) terwijl Liszt zijn sonate in b-klein afsloot met de woorden Laus Deo en Bruckner zijn negende symfonie opdroeg aan dem lieben Gott↩︎

  4. M.P. Nijsse, P. Kok, Horen, zien… verstaan! — dit boekje bevat besprekingen van bekende muziekstukken zoals Saint-Saëns Danse Macabre of Prokofievs Peter en de Wolf met een grafische weergave van de muziek. Tevens wordt hier voor de jeugdige leerlingen poëzie van Achterberg en Kemp geciteerd, wat iets zegt over het niveau van die tijd. In de krant Tubantia stond op 11-4-1958 geschreven over de methode: “Een leerzame methode, die de jeugd dichter kan brengen bij de goede muziek, welke in het gedrang dreigt te komen door de veelheid van amusementsmuziek, waarvan naast goede, vaak te veel smaakbedervende maar al te graag de oren van de jeugd bereikt.” ↩︎

  5. A. Schoenberg, Style & Idea, New music, outmoded music, style and idea: “No artist, no poet, no philosopher and no musician whose thinking occurs in the highest sphere would degenerate into vulgarity in order to comply with a slogan such as “Art for All.” Because if it is art, it is not for all, and if it is for all, it is not art.” ↩︎