Dagboekaantekeningen van het front
De oorlog in Oekraïne in Spanje
Cultuur20 november, Alicante
Lief dagboek, Spanje is een goed land, heb ik besloten. Benidorm is voor spoken, maar Alicante leeft en de zee is heerlijk. Als noorderling ben je de enige zwemmer; de Spanjaarden zonnen slechts. Ik was al de langste, blondste man van Spanje, maar nu ben ik ook nog een soort Wim Hof, die zich pal voor hun dochters ontkleedt, z’n kleding op hun schoot werpt, “watch my stuff” zegt en de onstuimige vrieskou induikt (19.6 graden).
Vandaag koos ik twee vrouwen die op het punt stonden weg te gaan. Nee nee, zitten blijven! Ze weigeren nooit op je spullen te passen, vereerd met de verantwoordelijkheid, denkend dat je alleen even een natte nek gaat halen. En dan… teringlang wegblijven. Uit het zicht, dat ze goed ongerust worden. Desnoods klim je een paar honderd meter verder weer op de kade om een ijsje te eten, zolang je maar een halfuur later (minstens!), weer pal voor hun neus het water uit komt en ze lekker nat spettert, als je als een labrador je manen droog schudt. Ik vroeg een voorbijganger even een foto van ons te maken, wat nog een heel gedoe gaf, want ik had hoge eisen. De dames moesten de bloezen weer uit, ik moest in het midden, de zon moest eigenlijk ook in beeld en de branding tegelijkertijd. Uiteindelijk gaat die arme man tot z’n middel de zee in zodat wij met de zon in onze mik en de benen in de branding in beeld zijn. Ik gooi water op hun tieten, zodat de zon alsnog, indirect, in beeld is. Perfect. Ik shop er wat glitters, sinaasappel- en mixdrank-emoji’s doorheen en stuur hem met begeleidend schrijven ‘Denkend aan Holland // ben ik in Spanje’ naar het thuisfront.
Als ik opkijk zijn de dames vertrokken, de zon is onder. Photoshop is moeilijk. Terug in het hotel heb ik al bericht terug en een foto. Sneeuw en een bevroren gracht. ‘Het sneeuwt en het is november,’ staat eronder. Hun gevoel voor humor hebben ze nog. Op het balkon is het nog altijd zwoel, bijna broeierig. ‘Wacht maar’, fluister ik in de nacht en ik stap de kamer in, check de verwarming. Goed heet. Mooi. En pal onder het raam, dat niet verder dan een kier open hoeft. Gordijntjes ervoor en naar de badkamer. Na een koude douche laat ik hem aanstaan op z’n heetst en droog me af in de stoom. Raampje open, deur naar de slaapkamer dicht. Oordopjes in tegen het geluid van de douche en naar bed.
21 december, Malaga
Lief dagboek, het ziet ernaar uit dat de Hollanders de winter overleefd hebben. Dat wil zeggen het strengste deel: december, het deel dat níét gedekt werd door het prijsplafond. Welnu, Poetins troef is uit zijn hand gespeeld. Op het Slava Z!-Telegram-kanaal, zegt iemand: ‘Generaal Winter is zijn strepen afgepakt en op trainingskamp naar Siberie gestuurd.’ Genoeg internet voor vandaag. Ik ga languit op bed liggen en zap. Wat een ramp! Een vredesakkoord met een gunstig gasprijsje is verder weg dan ooit. Escalatie is onvermijdelijk. Ik pak mijn waaier van mijn nachtkastje. Die hitte! Op het Spaanse journaal trekken nieuwe colonnes Wit-Russische tanks naar hun posities aan de grens. Het is niet genoeg geweest; mijn offers hebben niks uitgemaakt! De hotelkamer is nu één en al stoom. Ik kan de TV niet meer zien. Ik pak mijn telefoon en zoek troost op Telegram. Één van mijn strijdmakkers komt in beeld, jubelend ondanks zijn bivakmuts: ‘Eindelijk! De winter in Europa is geannuleerd. We kunnen weer schieten! Generaal Winter is gesneuveld. Lang leve generaal Hellevuur!’ Natuurlijk! We mogen de strijd niet opgeven. In Luhansk niet, maar vooral hier niet, in het heetst van de strijd: het Andalusisch hotelwezen.
Met hernieuwde moed spring ik van het bed en kijk naar de thermostaat. 35 Graden, de maximum temperatuur! Mooi. Ik zet het raam wagenwijd open en loop naar de badkamer. Ik zie geen hand voor ogen en moet voelen of de stop nog altijd niet in het putje is gegleden (op overstromingen zit niemand te wachten), waarbij ik mijn hand verbrand. God, wat is dat Hellevuur heet! Dat wordt een mooi lidteken voor de ladies, denk ik, terwijl ik mijn rugzak oppak, naar de receptie loop en de sleutel op tafel leg. ‘I think I prefer the upgrade, with a balcony.’ Hij geeft me een andere sleutel. Geen vleugje wantrouwen. Ik denk dat ik het trucje zeker nog twee keer kan herhalen. Een uur later verlaat ik het hotel en stap een heerlijk Malaga in. 22 Graatjes, 18 de zee. Heerlijk zwemweer!
22 december, Malaga
Bij het onbijt een Britse pensionado ontmoet. Ik mag dat volk niet, pensionado’s bedoel ik. Oude mensen moeten dood. Dat stelletje termieten strijkt in november neer aan de costa en plundert de hele winter de Spaanse voorzieningen! En dat zonder ook maar een greintje engagement. Hij heeft slecht geslapen, zegt ie. Juist. Geen idealen, wel een geweten. Nee, hij had het zo warm gehad. Ik verslik me. Het zal toch niet! Nee, zei die, de vloerverwarming ging niet uit. Natuurlijk: hij had een kamer boven een van mijn ‘afgewezen’ kamers. Boven mijn huidige kamer kon het niet zijn geweest, want ik had geslapen in een milde 17 graden. Het had me enigszins verbaasd dat de airco het nog deed hartje winter (en zo geruisloos, op de hardste stand!) Maar nu moest ik er toch echt vandoor. Binnen een kwartier zou het kamermeisje een van mijn vier Moorse Hammams binnenstappen en aan de alarmbel trekken. Vóór die tijd moest ik spoorloos zijn. Wel jammer, denk ik als ik buiten sta, dat het nu altijd die sympathieke hotels zijn, degenen die geen paspoort of creditkaart vragen, gewoon cash accepteren, dat het nou net die lui moeten zijn, die door mijn terreur getroffen worden. Ach, geen oorlog zonder slachtoffers, het voetvolk vooraan. Arme stumpers. Voordat ik op de trein naar Granada stap, slurp ik nog even een gazpachuelo malagueño leeg. Malaga viel een beetje tegen, maar dit spul ga ik missen. Soort mayonaise-smaak, maar toch heel verfrissend. Lekker hoor.
Kerstavond, Granada
In Granada maar eens een hostel gepakt. Het geld groeit me niet op de rug, immers. Je kunt er vrij naar elke kamer lopen, waar immigranten en gescheiden vaders, de vaste bewoners zegmaar, een gat in de dag liggen te stinken. Ik doe in alle kamers de verwarming aan, maar laat de ramen dicht - ik kan niet laten wat sokken op de radiator te leggen. De oorlog winnen is mijn missie; mensen wekken met hun eigen stank is mijn passie. Ook het verzet wil wel eens een verzetje op z’n tijd. Er is een ruimte met zes douches voor het hele hostel. Een no brainer. Nog mooier aan hostels dan de totale wetteloosheid van de armoede, is het fornuis. Dacht je dat ik in die stank ging slapen? Naar hostels ga je om geld te besparen. Door te koken. Slapen doe je in een hotel. Ik bof dit keer, want ze hebben een vierpits en nóg beter…een paëlla-pan. Dat is een soort platte wokpan van bijna een meter doorsnee. Ik mieter hem op het fornuis en zet alle pitjes wagenwijd open. Hmm, die zoete geur, dat liefelijk gesis. Lucifer zorgt voor een kleine ontploffing. De truc is om de pan eerst goed heet te laten worden, nóg zwarter wordt dat gietijzer toch niet. Ik schenk een wijntje in en kijk hoe een familie Oekraïnse immigranten netjes hun kookbeurt afwacht, de ingrediënten voorsnijdt. Stoofpot, gok ik. Duurt ook lekker lang. Even krijg ik medelijden, wetend wat zij niet weten: mijn recept. Moet ik een pitje afstaan? Maar nee: zo’n stoofpot moet op veel te laag vuur! Bovendien is het morgen ook nog kerst. Ze roeren maar wat borsjt door mekaar. Ik laat de rijst lekker lang, veel olie opnemen, voordat ik de bouillon erbij gooi. Of dat de smaak ten goede komt, weet ik niet, maar dan neemt het zo lekker traag vocht op; kun je even een ommetje maken, boodschappie doen. De vis vertrouw ik niet, dus ik ga voor de Ibericovariant, met wangspek, champions, vruchtencompot en een soort spareribs als garnering. Ik sla lekker veel in; ik weet wat ik van plan ben.
Terug in de totaal beslagen hostelkeuken – ik had de afzuig vergeten aan te zetten – staan de Oekies aan mijn pan te trekken, een beetje weifelend, waarbij ze flink hun klauwen verbranden. Ik jaag ze weg, wat makkelijk gaat. Het is een serviel volk – nouja, Slavisch, het woord zegt het al. Het enige wat je doen hoeft, is de man des huizes, die vaak goed Engels spreekt, in zijn schouder te knijpen en hem een “mature, able-bodied man” te noemen, dan eet hij weer wat hij hier in Europa aan het doen is. Met wat bouion week ik de net niet aangebrande paella van de bodem en ik ga gezellig tussen mijn nieuwe vrienden zitten, met hun uit wanhoop inmiddels haarfijn gesneden ingredienten, die ze in teiltjes op schoot nemen, terwijl ik met hun aardappelschilmesje mijn eigen ingrediënten eens ga voorsnijden. Ik vertel uitgebreid over Holland, wiet, Van Gogh, ach het is tenslotte kerst, terwijl de moeder nog wat aardappels uit een zak haalt, schilt en als voorgerecht aan de familieleden uitdeelt. “Yesj, Van Gow, good sjtuff!” Als ik eindelijk alles aan de pan heb toegevoegd, is er wat tramalant ontstaan in de rest van het hostel: her staat er blauw van de rook. De dagverantwoordelijke, een Hollandse stagair van de hotelschool, met roze haar en een Harry Potter t-shirt, type ‘waarom is zwerkbal nog niet olympisch?’, komt bij mij verhaal halen, maar ik ontken. Ik heb de afzuigkap aan en het raam open. Weet ze wel zeker dat het rook is? Ze gaat haar speurneus achterna. Accio oorzaak! Inmiddels is een Duitse hippiecommune neergestreken in mijn Hells Kitchen, en die moffen zijn mondiger dan onze deserteurs. ‘Kein Sorgen: ist schon fertig, nur fünf Minuten.’ Zulks hebben de Oekraïners eerder gehoord; ze beginnen hun kerstmaal te koken in de waterkoker. Hermelien Griffel is terug, plensnat. “Somebody left all the showers running” roept ze beschuldigend haar clientèle toe. Wij kijken elkaar vragend aan. Een Canadees, die stil in een hoekje aan zijn kerstmaal zit (een hamburger uit de magnetron), mompelt met volle mond “Then you better go catch them.” “I’m serious!”, werpt ze tegen, “who did this?” ‘Jammerende Jenny misschien,’ opper ik, ‘die heeft wel meer van zulke streken.’
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
Klik, zegt de waterkoker. Ditmaal is de beurt aan kleine Vasja om het knopje weer in te drukken; haar vader tilt haar op. Die stoofpot komt nog eerder klaar dan mijn paëlla! Ik gun het ze van harte. Ook de hippies zijn inmiddels begonnen hun groenten te snijden, de hoemoes te stampen, de falafel te kneden. De frituurpan gaat alvast aan. Vader Vasili heeft de vodka-fles open getrokken, ik geloof meer om het geukelele van Tobias en Heidi te kunnen verdragen dan uit ongeduld met mij. Deserteurs en pacifisten, toch geen goede combi, blijkt. Ik als beroepsmilitair, saboteur-terrorist, verzetsheld, kan het, gek genoeg, geweldig met iedereen vinden. Het ukelele-gejengel stoort me niet, zolang het het ongeduldige gezeur van de rest van Tangerine Dream maar blijft overstemmen; het Aardappelvolk verkeert in opperbest humeur en heeft zich volledig verzoend met het waterkokerknopjesdrukschema en het ontcijferen van de magnetronfuncties om hun vlees te garen. Zelfs de Syrische immigranten en gescheiden vaders, die zijn wakker geworden door de geur (van mijn paëlla welteverstaan, die hun sokkengeur verdreef) kunnen mijn humeur niet verpesten, zolang ik maar boven mijn geurige Vagevuurtje blijf hooveren. En in de mensen een welbehagen! Ja, zelfs met de grootste streber van de Manson Family kan ik het goed vinden; hij steekt nu een joint op om de vreetkick van de vorige een beetje te onderdrukken. Ik begin tot mijn schrik zelf honger te krijgen. Wat wil je, na drie uur koken! Ik besluit dus maar dat de paëlla klaar is. In de krijgskunst moet je soms moeilijke besluiten nemen. Maar je mag niet talmen. Resoluut deel ik het nieuws mee, dat in gejuich ontvangen wordt. Zelfs de Canadees, die gehurkt zijn tweede cheeseburger de magnetron in schuift, juicht mee, ik twijfel of hij weet waarom. Kleine Vasja wordt door de lucht gegooid. De Syrische immigranten wrijven de slaap uit hun ogen. Ik geloof niet dat ze weten dat het kerst is. Ik vrees wel dat ze geloven dat zij wat krijgen. Helaas. Haram.
Met groot gebaar leg ik de zwart gebraden spare ribs ter garnering bovenop – takkie tijm; muy bueno. Maar dan: ik pak de pan met twee in het water gedrenkte vaatdoeken beet. Twee stoomwolken sissen de keuken in. Ik doe alsof ik m’n hand brand en houd hem onder de kraan. Voor dramatisch effect spetter ik wat op de wok. Hard geknetter, stoom. Kleine Vasja duikt onder de tafel. De gezichten betrekken als plotselinge regenwolken; langzaam beginnen ze te beseffen: het vagevuur is uit, maar nu begint de hel pas en de hel wordt langzaam kouder, hoe dieper je gaat. Traag en sierlijk trek ik tijm van een takje. ‘Langzaam, Lucas Arnout Hoogendoorn, langzaam,’ zeg ik bij mijzelf, ‘zoals de beer beweegt, zoals het moederland groeit. Geen haast. Tijm is on your side.’ En ik vat een bevlogen verhaal aan over paëlla, over de oorsprong, de reconquista, de wil van het Spaanse volk een eigen eetcultuur te creëeren, of ze wel wisten dat Hippocrates al geneeskrachten toedichtte aan het varkensvlees hier en dat de Joden en Moslims het hier daarom gewoon mochten eten, de lange zoektocht die ik ondernomen heb naar het originele recept, dat van de herders in de bergen boven Valencia, en hoe ik het gerecht, vanwege zijn pastorale oorsprong, zo passend vind bij de kerstgedachte… de gezichten betrekken wederom, een zonnestraal schijnt door de donderwolken: langzaam verzoenen ze zich met het wachten. Het is niet voor niets. Het is voor de kerstgedachte. Welja, denken ze nu, zoals Jozef en Maria de herbergen werden ontzegd, zo moeten wij op het fornuis wachten. Hoop is uiteindelijk niks anders van wanhoop, met een betekenisje aan het uitzichtloos lijden meegegeven. Het gas is uit, dat weet ik, maar dit gaat al lang niet meer over Novorussia. Sommige dingen zijn groter dan Rusland. Groot-Rusland bijvoorbeeld, maar dit ook. Het is niet genoeg te winnen, de ander moet verliezen. En goed ook. Hij moet worden vernederd, gestraft voor zijn misdaad: te hebben verloren. De Prins is hij die verovert door de overwonnenen de rechtvaardigheid van hun onderwerping te doen inzien. ‘O, how long it took me to get the original recipe, they sell it nowhere anymore. It’s all tourist crap! It was a journey, a quest, a pilgrimage! Like the shepherds, two thousand years ago, who followed a lonely star, to look for their Shepherd…so did I, following a culunairy historical thread, looking for my shepherds, and their secret ways. And now I have it!’ En ik flikker het laatste stukje tijm erop, pak een lepel, was hem af, houd hem nog even onder koud water, en schraap de donkerbruine, krokant geworden rijstenbrij uit de hoek van de pan. En ik begin met blazen. Voor mij zitten kwijlende straathonden. Deze mensen hadden honger om te mógen koken. Ze hadden honger dat ík at. Ze hadden plaatsvervangend honger. En ik neem een hap…en kauw voorzichtig. Naast mij pruttelt de frituurpan. Ze moeten die falafel er eigenlijk uithalen, maar ze willen niet dat ie koud wordt als ze dadelijk hun groenten nog moeten koken. “No,” zeg ik op mijn beste Spaans en spuug het hapje resoluut uit. “It’s just not right yet,” en ik zet het gas aan en gooi weer wat bouilon in de pan. De honden gooi ik ieder een sparerib toe, als beloning voor hun geduld. Alleen de Duitse zelfmoordcult weigert, zij gooien hun groenten bij de falafel, in de frituur. Twee uur later verlaat ik het hostel en doe een late-night check-in bij een eenvoudig hotel om de hoek.
Eerste kerstdag, Sierra Nevada
Lief dagboek, nieuws van het thuisfront: van de hoop waaraan ze zich een week geleden nog warmden, dat ze met zo’n winter dan toch tenminste een witte kerst mochten verwachten, van die hoop is inmiddels even weinig over als van de sneeuw. Hollands Kerst is in het water gevallen: 10 graden, regen, natte sneeuw en gure wind. Gevoelstemperatuur alsnog -5, maar daar trekt de sneeuw zich helaas weinig van aan; die blijft een zwarte slush-puppy. Het gaf me wel een idee. De witte toppen van de Sierra Nevada, de hoogste bergketen van Europa op de alpen na, zo liet ik mij vertellen, diende tot dusver alleen als achtergrond voor mijn selfie-met-het-Alhambra-kerstkaarten, maar allicht kan het ook als mise-en-scene dienen, voor mijn kerstgroet-videocall met het thuisfront. Wat een slechte zoon zou ik zijn, als ik wegbleef op het kerstdiner van mijn eigen familie! En wat een slechte familie zouden zij zijn, als ze de laptop met mijn gezicht erop niet een gourmet-pannetje met slavinkjes zouden aanbieden! Dus ik ben – hop – met de shuttlebus naar het ski-resort gegaan en ben in het duurste restaurant gaan zitten, laptop op tafel, de piek van de Mulhacen op een paar honderd meter afstand op de achtergrond, een plastic tas met sneeuw op de stoel tegenover me. Heerlijk kerstdiner gehad. Het pannetje werd – ze vonden dat wel geinig – op een onderzettertje voor de laptop geplaatst. Ik haal de Jamon Aracena (17,- per 100 gram) van m’n bord, prop het in m’n mikkert en mompel ‘je kunt dat eikeltjesdieet van die varkens er echt in proeven, hè?’. Ik weet niet of ze het verstaan hebben. Wel een geluk dat die Hollandse ouders van me zo vroeg beginnen met eten. Een uur later en ze hadden de in de zonsondergang roze gekleurde bergtop achter me niet als sneeuw herkend.
Meteen nadat ik de laptop dichtklapte, heb ik afgerekend en heb het dure restaurant verlaten om met de shuttlebus een paar plaatsjes terug naar een goedkoop hostel in de vallei beneden te reizen – of ja, hostel… het was eigenlijk toch meer een soort b&b: alles keurig afgewerkt, heel schattig, ontbijt inbegrepen, haardvuurtje, zwembad in de tuin en ik had de kamer van drie bedden voor mezelf. Er waren wel andere mensen, maar die hadden een ‘habitacion privado’; echtparen uit Noord-Europa die de kerstvreugd ontvluchten. Ik voel een speciale genegenheid voor de eigenaar van het hostel, een californische hippie die de mohave-woestijn wat al te heet vond en het hoger op is gaan zoeken. Hij vertelt me iets raars: niet de Mount Everest is de hoogste piek ter wereld, maar de Mulhacen, waar ik vanmiddag nog uithing. Het is een Chinees complot, beweert hij, om de hoogte van bergen te meten als de afstand tussen de piek en zeeniveau. Dat is arbitrair. Er zijn heel andere manieren om hoogte te meten: de afstand tussen de voet van de berg en de top, bijvoorbeeld, die al op twee verschillende manieren te meten is: het daadwerkelijke hoogteverschil tussen top en voet, hetgeen de Kilimanjaro de hoogste berg maken zou, of de wandel- of klimafstand tussen die punten, hetgeen een Hawaiiaanse vulkaan nomineert. Er is ook nog de afstand tussen piek en centrum van de aarde, wat Equador tot dak van de aarde maakt, want op de evenaar is de aardkorst dikker, wat ik niet wist. De aarde is waarachtig niet rond, maar ovaal. Echter, de geprefereerde meet-methode van deze meneer is de afstand tussen de piek en het verste punt van wat je kunt zien op die piek. “To be high,” zegt hij apodictisch, “is little more, than to oversee vast distances.” Ik knik instemmend; ik houd van Amerikanen. Wat je kunt zien vanaf een bergtop, is van enkele variabelen afhankelijk. De hoogte van de berg waar je op staat natuurlijk, maar ook de hoogte van de berg, waarnaar je kijkt, soms wel honderden kilometers voorbij de horizon. Als er een woestijn tussen beide punten ligt, kan een fata-morganaeffect de zichtlijn op non-Euclidische wijze nog vergroten. Theoretisch maakt dit de berg Dankova in Kirgiziestan (officieel geeneens de hoogste van dat land) tot hoogste berg ter wereld, omdat je de Hymalaja zou kunnen zien, op een afstand van 558 kilometer. Helaas is er tot op heden nog niemand met een telelenscamera op de top geweest, bij ideale weersomstandigheden, om het te bewijzen. De grootste afstand op aarde, door camera vastgelegd, blijft die tussen een piek in de Pyrineëen en de Alpen, 450 kilometer, half Frankrijk. Mijn hostelbaas beweert echter, op de top van de Mulhacen, de top van de Toubkal in de Atlas te hebben gezien, 600 kilometer verderop. Hij had helaas geen telelens bij zich die dag. Hij wijst me een bergtop, vanaf het terras goed zichtbaar. Daar moest ik naartoe. Het is niet heel hoog en je kunt hem beklimmen en voor het avondeten weer terug in het hostel zijn. “I will make you a map.” Hij verdwijnt in zijn huisje en komt terug met een prachtige kleurenprint en hij stippelt de route uit. Ergens tussen die en die afslag moest ik van het pad afwijken en de “ridge” beklimmen. Daar is het uitzicht geweldig. Je kunt de hele Sierra Nevada zien, en de woestijn inkijken, zo’n 100 kilometer. Aan de andere kant was het dal van Granada, waar je even ver kunt kijken en een geweldige zonsondergang hebt. Een mooie wandeling voor morgen. Ik besloot maar naar bed te gaan, het is al laat en de echtpaartjes zijn ook al naar bed. Wat een aardige man, denk ik, terwijl ik het haardvuur uitmaak en naar de verwarmingsbuizen op zoek ga. Dat zijn er een flink aantal; het is koud in bergen. Zo koud, dat ik mijn eigen raam maar dichthoud vannacht. Wel loop ik nog even om het gebouw heen om de ruitjes van de echtparen open te duwen, voor het geval ze de verwarming maar voor de helft aan hebben. Oorlog is tai-chi: je hoeft niet te slaan, als je tegenstander bereid vind zichzelf te slaan.
Tweede Kerstdag, …
Die vuile tyfushippie! Hij heeft me verraden! Hij heeft me op een kamikazemissie gestuurd! Die Silicon Valley—State Department-connectie is echt! Die gore hasjies-rokende McFaul! Die harembroekdragende, met lsd-gehersenspoelde MKUltra-sleepercell-agent! Ik moet per ongeluk zijn activatie-code hebben uitgesproken. Wat kon dat in godsnaam zijn geweest? Maar wat doet het ertoe? Ik ben verdwaald. Als voer voor de gieren, opgeofferd door de Amerikanen, de wildernis ingestuurd om nodeloos te versterven. Was er maar een volk dat op dit moment hetzelfde doorstaat, dan was ik niet zo alleen geweest en kon ik mijn leed via een kosmische verbintenis met hen delen, maar ik kan niemand bedenken die in een eendere situatie zit. Of ja, natuurlijk: de Oekies! Arme zielen. Pittbulls van de NATO, losgelaten om als zwerfhonden verstrooid door de toendra te dwalen, wachtend op de dood. Ja, wij zijn broeders! Wij mogen het nooit vergeten: wij zijn allen Russen. Als Jakob en Esau tegen elkaar opgezet, de een gedwongen in kinderdagverblijven te schuilen, totdat de ander gedwongen is deze te bombarderen, ach maar er is geen vete groter dan de schoot van Moedertje Rusland, waar we vrede zullen vinden. Eens zullen we allen onder haar rok schuilen en de Speciale Militaire Operatie zal ons toeschijnen als een broederlijk gestoei!
Over pitbulls gesproken: ik heb zojuist moeten vluchten voor twee honden. Het zat zo: die hippie had me de weg naar de berg weliswaar goed uitgelegd – de kaart klopte perfect – maar hij wist dondersgoed, dat ik niet dezelfde weg terug zou nemen: de zon ging al onder; ik zou na middernacht pas thuiskomen. Er was een veel logischer weg, pal naast de berg die linea recta terug naar het hostel leiden zou. Zo sprak de kaart, zo zei ook Google Maps, maar waar ze beide over zwegen, was het hoogteverschil: de weg lag praktisch in een ravijn. Een vol uur heb ik, van het pad af, bij het licht van de schemer, langs een steile helling van loszittende stenen stukje bij beetje langs de kloof gezworven, mijn benen bloedend van de doornen; het enige wat nog groeit op deze hoogte. Ze zullen me vinden zeg, hier! Bevroren en verstrikt in de de doornenstruiken. ‘Ja, dat is weer zo’n hoogendoorntje’, zullen ze zeggen, zonder mijn naam te kennen. De weg kwam dichter en dichterbij. Eindelijk zag ik een doorgang, maar… privado. Nog voor ik over het hek geklommen was stond die boer bij me. Hij had me af zien dalen, nu kon hij mijn verwilderde, bezweette en bebloede lijf in de schijn van zijn lantaarn bekijken. ‘Privado’ mompelde hij en wees op het bordje. Twee honden grommen naast hem. De pittbull moest hij met beide handen in bedwang houden. Dit geeft de ander, een soort zwarte, gemuteerde labrador, vrij spel. Hij blaft en verdwijnt. Ongetwijfeld op zoek naar een gat in het hek. Onwillekeurig haal ik het laatste stuk chorizo uit m’n zak. ‘Aqui!’ zeg ik. Daar! Nog geen twintig meter verderop is de weg. Ach, schipper laat me nou toch overvaren! Maar hij schudt koppig van nee. De labrademoon heeft het gat gevonden en komt woedend op me af. ‘Hé Beesie, ja lekker beesie ben jij,’ zeg ik en de hond is te verdwaasd opeens in een knuffelgevecht te zijn beland, om van de worst te genieten. De boer lijkt er echter niet de lol van in te zien dat ik zijn hond heb getemd; hij laat de ketting van de pittbull wat vieren. ‘Navidad!’ zeg ik. ‘Het is godverdomme Navidad!’ Maar hij blijft onvermurwbaar. ‘Privado,’ zegt hij nog eens. ‘Ja vriend, ik weet heus wel dat je in je recht staat, maar ik vraag je dit als gunst, van mens tot mens. Mano a mano.’ Ik geloof dat hij dat laatste als een uitnodiging tot een gevecht interpreteerde, waarbij hij het overigens niet erg nauw nam met de spelregels, want hij liet de ketting schieten. Nu moest ik maken dat ik wegkwam. Als een speer klom ik de steile helling weer op, me vastgrijpend aan de doornen. Het geblaf van de honden klonk nog doorheen de vallei toen ik al lang uit zicht was. Het stopte toen ik de weg die ik eertijds had verlaten, weer had gevonden, een uur later.
De weg lichtte op door de sterren, die je op 2500 meter boven zeeniveau inderdaad goed kunt zien. Hoogte is niets anders dan ver kijken. Die lul had gelijk. Hier kan je ver kijken en lieve hemel, wat is het koud op zo’n hoogte. Ik moet nu de hele weg terug. Als ik de pas erin houd kan ik voor de ochtend terug zijn. Ik voel mij plotseling heel eenzaam. Ver van mijn wapenbroeders verwijderd, maar wat heb ik überhaupt ooit met die lui te maken gehad, om het even aan welke zijde? Wat hebben mijn aanslagen voor zin gehad? Natuurlijk, mijn vrienden op het Slava Z!-kanaal vinden mijn foto’s van termostaten op de max gedraaid met onderschriften als “Greetings from the frontline” en “in the heat of battle” en “keep up the resistance, greetings from the trenches” erg leuk, maar wat voor goeds heeft mijn terreur teweeggebracht? Wat maakt alles ook uit? Natuurlijk ben ik de frontsoldaat; zijn zij slechts het verzet, maar zelfs als we winnen: ik zal geen medaille krijgen. Voor mij geen oorlogsbruidjes. Zelfs het standbeeld dat uiteindelijkk zal worden opgericht, opgedragen aan de Naamloze Soldaat, zal niet over mij gaan. (…) Ik ben terug in het hostel. Het is nog een uur voor het ochtendgloren, maar mijn knieën zijn kapot. Ik zal moeten revalideren. Voor de verwarming heb ik geen tijd, en wat doet het er toe? Het zou gaan om een uurtje. Voordat ik inslaap, hoor ik dat mijn buren, de echtparen aan weerszijden, goed verkouden zijn. Morgen zal ik zijn als hen. Een oorlog kent alleen slachtoffers.
Oudjaarsavond, Sevilla
Sevilla is wel aardig toeven. Op Venetie of Marrakesh na, zijn er geen betere dwaalsteegjes. De grote attracties echter kunnen me weinig boeien. De Torre del Oro is een miezerig maritiem museumpje, met wat bouwpakketten en een flatscreen TV waar ‘Kom ook werken voor de marine’-reclame ad infinitum herhaald wordt, met blauwhelmlosers die voedselpakket uitdelen onder de muziek die je krijgt als je op Youtube “epic music” intypt. De Spanjaarden schijnen te denken dat ze de Armada nog hebben. De Konink van Hispanje heb ik altijd geëerd, maar zijn leger kan ik in m’n eentje aan. Het Alcazaba is, net zoals alles wat ze in Andalusie nog van Moorse overheersing overhebben, een trieste bedoeling: een tot museum gekroonde ruïne die ze weigeren op te knappen, wegens de authenticiteit. Wel was her mooier dan het Mezquita, waar de christenen echt eke tranquiliteit uit geplamuurd hebben, door er kitscherige neo-baroknissen en zelfs een hele kerk in te stukkadoren, alles met de goedkoopste materialen natuurlijk. De Kathedraal, van Sevilla, de grootste van de wereld op de Sint Pieter na, gebouwd op moskeefundering, is een aanfluiting. Neo-gotiek gemixt met romanesque, barokke nissen, moderne kunst en een tot klokkentoren omgebouwde minaret, in moorse stijl, uit ‘respect’.
Alleen het graf van Columbus kan mij bekoren; het is het enige beeldhouwwerk in Spanje dat me enigszins aanstaat, want wat hier voor sculptuur doorgaat, zijn een soort wassen beelden met furbiewimpers. Jezus is Barbie op puberty-blockers, Maria is een kalende mannequin voor Hindoestaanse bruidsgewaden in Transvaal en elke kerkvader is Ken met tonsuur die werkelijk smoorverliefd is op het koorknaapje op zijn schoot. We mogen Franco nooit vergeven, dat hij katholiek was. Spaans Katholicisme is een kinderverering die doet vermoeden dat pedofielie niet een pervertering, maar de voleinding van het christendom is: Het Ware Geloof. Spaans Katholicisme is kinderloze boomervrouwtjes met uitlopende permanentjes die onverstaanbare Patre Nostres hun mondkapjes in prevelen en geknield janken bij een Babyborn zonder schijtfunctie. Alsof alle vrouwen die, in ontkenning van hun miskraam, poppen in kinderwagens rondrijen, bij elkaar zijn gekomen en hebben besloten dat het goedkoper is een pop te delen en op gepaste afstand te aanbidden.
Ik heb opeens zin dit hele volk te verdelgen. Als ik eenmaal tot Vice-Tsaar van het Europees Schiereiland gekroond ben, zal ik alle Europese Marokkanen gedwongen herpatrieëren naar hun land van herkomst, dat wil zeggen Andalusië, dat hen erfelijk toebehoort. Ik zal ze toestaan de kerken tot shishakelders om te metselen en complete dorpen tot harem te knechten en op te sluiten in de paleistuinen van het Alhambra. De stoerste wheeliepoppers onder hen zal ik tot Sultan slaan en ze zullen hun tijd doden in het Nazirëerpaleis, terwijl ze geblindoekt tikkertje spelen met hun minderjarig slavinnenleger en ze zullen langzaam waanzinnig worden door het kakofonisch gegiechel dat om hen heen dartelt. (…) Plotseling ben ik heel moe. Men maakt zich hier op voor het vuurwerk, waar men zich met kinderlijk enthousiasme over opwint. Ik heb geen tijd aan dit feestje mee te doen. Ik mag mijn goede voornemens niet op de eerste dag van het nieuwe jaar laten verpesten door een kater. Ik heb…werk te doen. Bij mijn hotel staat een brandweerwagen geparkeerd, een ladder loopt tot in een van mijn afgewezen kamers. Ik wens ze succes bij het blussen van stoom. Ik maak me uit de voeten en check in bij een ander hotel. Op mijn kamer, kijk ik op mijn telefoon. In Nederland is een warmterecord gebroken. Het is de warmste oudjaarsdag ooit gemeten. Ik zucht en loop naar de thermostaat. ‘Wat ben ik toch een dapper krijger,’ zeg ik, terwijl ik de knop op max draai. ‘Wat ben ik toch een onbaatzuchtig held.’ Ik controleer de badkraan, sluit de deur en kruip m’n bed in. ‘Ik vraag niks terug voor mijn martelaarschap, mijn Heer,’ bid ik. ‘Doch moogt U in Uw alomvattende genade mij toch iets willen schenken, laat het dan dit zijn: laat ons dit jaar dan toch eindelijk weer eens een Elfstedentocht hebben.’ Ik slaap nog voor elven in.