De Duivelse Dialectiek
Marx bepaalt vandaag meer dan ooit het publieke debat
Cultuur
Het zal voor sommigen een boude bewering lijken (en voor anderen niet), maar de Westerse mainstream — politici, academici, kunstenaars, pedagogen, opiniemakers, journalisten, etc. — hangt vandaag meer dan ooit de denkwijze van Karl Marx aan. Daarmee bedoel ik niet dat ze het communisme prediken, of zelfs maar dat ze Marx zouden gelezen hebben. Dit is geheel irrelevant aangezien de dialectische visie van Marx zich de afgelopen eeuw via universiteiten en intellectuelen verspreid heeft naar allerlei maatschappelijke instituten, tot het punt dat ze heden gemeengoed geworden is. De meeste mensen hebben er gewoon geen idee van hoezeer het dialectische denken het sociale weefsel doordrongen heeft — en langzaam aan stukken rijt. En dus is het tijd voor een ontwaken. Wat is de Marxiaanse dialectiek? Marx meende dat de menselijke geschiedenis gedreven wordt door klassenstrijd: een bepaalde economie creëert een klasse van rijken en een klasse van armen, de armen komen in opstand tegen de rijken, er volgt een grote revolutie, en vervolgens ontstaat een nieuwe economie. Dit proces herhaalt zich keer op keer, en dit is de dialectiek.
Marx was ook een utopist: hij beweerde dat het communisme de dialectiek zou afsluiten. Het communisme zou een een maatschappij zonder klassen zijn — en dus ook zonder klassenstrijd: iedereen gelijk, iedereen even rijk, en vrede voor altijd. Het bleek een loze belofte. Het communisme verloor met het falen van de Sovjet-Unie zijn aantrekkingskracht, maar de dialectische visie heeft sindsdien alleen maar aan invloed gewonnen, grotendeels omwille van haar morele insteek: ze kaart ongelijkheid aan en vestigt de aandacht op sociaal achtergestelde en onderdrukte groepen. De dialectiek was en bleef de basisgedachte achter de hele links-progressieve stroming. Maar de empathische ambities ten spijt, schuilt er een giftige adder onder het dialectische gras.
Die zit verweven in de drie premissen van de Marxiaanse dialectiek:
De vervreemdingstheorie, die stelt dat we allemaal “vervreemd” zijn van onze aangeboren sociale natuur. Gevangen in een staat van vals bewustzijn, zijn we erop uit om elkaar te onderdrukken.
Het determinisme van Marx, namelijk dat het menselijk gedrag bepaald is door de klasse waartoe men behoort.
De overtuiging dat zinvolle sociale verandering alleen tot stand komt door een volledige “omverwerping” van het huidige systeem.
“De communisten … verklaren openlijk dat hun doel slechts bereikt kan worden door de gewelddadige omverwerping van iedere tot nu toe heersende maatschappelijke orde.”1
Marx wond er geen doekjes om: hij dreef de spot met initiatieven om de maatschappij te verbeteren. Aangezien deze allemaal het product zijn van een vervreemd bewustzijn, zouden ze alleen maar nog meer vervreemding veroorzaken. Het enige wat de mens uit zijn valse bewustzijn kon wakker schudden, was de gedachte aan revolutie — het ontwaken van het echte, “menselijke” bewustzijn (een kanjer van een cirkelredenering uiteraard: alles wat je kan bedenken is vals bewustzijn, behalve de gedachte aan het communisme).
En hier zit het probleem: de Marxiaanse dialectiek vereist dat de klassenstrijd escaleert, zodat er een grote revolutie ontstaat die ons allen bevrijdt. Dit wil zeggen dat iedere maatregel die de maatschappelijke vrede en welvaart bevordert, de dialectiek tegenwerkt. Een tevreden bevolking zal de bestaande orde immers niet willen omverwerpen. En dus zal de dialectiek de sociale onvrede willen doen toenemen. En daar is ze heel goed in.
Omdat de dialectiek geen positieve variabelen in rekening brengt, kan ze niet anders dan successen verklaren als het resultaat van uitbuiting en onderdrukking. Op deze manier ondermijnt ze handig alle argumenten die er bestaan om zich te schikken in de huidige stand van zaken. Niemand mag er trots op zijn hoger op de sociale ladder te staan, want dat is alleen maar bereikt door anderen te onderdrukken; en geen verliezen zijn acceptabel, want die zijn altijd het resultaat van onderdrukking en uitbuiting.
Marx richtte zich vooral op economische ongelijkheid, maar de dialectische methode is sindsdien toegepast op vrijwel elk facet van de samenleving, van identiteit, ras, en geslacht, tot filosofie, moraal, kunst, én onderwijs. Mannen en vrouwen zijn niet langer samen-levende wezens die elkaar aanvullen, maar twee klassen verwikkeld in een machtsstrijd; cultuur is niet langer te bewonderen, maar wordt gezien als een expressie van klassenheerschappij; zeden en tradities moeten niet worden eerbiedigd, want het zijn instrumenten van onderdrukking; enzovoort. Alles wordt herkaderd als een klassenstrijd, een machtsstrijd. En dat is het enige wat de dialectiek doet: alles herkaderen als een klassenstrijd.
Het is de simpelste intellectuele oefening, maar het roept wel onoverkomelijke complicaties in het leven. Want wanneer zich een specifiek probleem voordoet, zal de dialectiek alle persoonlijke factoren ervan loskoppelen en die vervangen door klassenfactoren (omdat het menselijk gedrag bepaald wordt door de klasse waartoe men behoort). Ieder specifiek probleem wordt op die manier herkaderd als een maatschappij-grote klassenkwestie. Deze complicatio ad colossalem koppelt daarmee zoveel variabelen aan ieder specifiek probleem dat het onmogelijk wordt om nog met normale middelen een oplossing te vinden.
Misschien is het best geïllustreerd met een imaginair (maar herkenbaar) voorbeeld.
Het welvarende land Utilia heeft veel immigranten uit het relatief arme land Atolia. Onder de migranten vormt zich een criminele bende die een hele wijk terroriseert, en de situatie ontwikkelt zich van kwaad tot erger. Vele buurtbewoners zijn bang om het huis te verlaten, zeker na zonsondergang, en zelfs overdag is het er niet veilig meer. Op een persconferentie kondigt een wetshandhaver, Mevr. Morris, aan dat de stad heeft besloten om de bende eens en voor altijd op te rollen. Om de vastberadenheid van het besluit te benadrukken, gebruikt ze harde taal, en ze sluit haar toespraak af met “we zullen dit Atolisch krapuul van onze straten ruimen.” Iedereen uit de getroffen wijk, inclusief Atoliërs, juicht instemmend want het gevaar waar ze dagelijks voor moeten oppassen zal gauw tot het verleden behoren. Hoe vlugger, hoe liever!
Maar de dialectiek bekijkt de zaak heel anders. Aangezien successen voortkomen uit onderdrukking, rust op alle Utilianen, als inwoners van een rijk land, een onuitgesproken beschuldigende last, terwijl Atoliërs… omdat hun land arm is, moéten ze wel een onderdrukte klasse zijn, en de onderdrukten zijn per definitie de kampioenen van de revolutie. Dit zijn de staalharde vooroordelen die de dialectiek hanteert.
Omdat de dialectiek geen individuen ziet maar enkel klassen, zullen dialectici de uitspraak van Mevr. Morris interpreteren alsof deze betrekking had op een hele bevolkingsklasse. In plaats van zich te richten op de kwestie van de losgeslagen criminaliteit, zullen dialectische journalisten schrijven: “Morris noemt Atoliërs uitschot.” De dialectici kunnen haar niet begrijpen: “Die Morris durft wel — zomaar alle Atoliërs uitschot noemen!” Dit is helemaal niet wat ze zei, noch bedoelde, maar het is zeker wél wat de dialectici hoorden: ze noemde een hele klasse uitschot. Het zal hun gedachten helemaal domineren. “Kijk,” zeggen ze, “de klassenonderdrukking steekt zijn smerige kop op!” Het bevestigt hun wereldbeeld, en ze vinden het maar niets. Een professioneel dialecticus zal op tv betogen dat Mevr. Morris “duidelijk” niet gedreven is door een gevoel om te doen wat juist is, maar door klassenhaat. Waarom zou ze Atoliërs anders “uitschot” hebben genoemd? Mevr. Morris wordt in het dialectische verhaal ontmaskerd als de onderdrukker, en uit haar positie verwijderd.
Het dialectische verhaal heeft natuurlijk ook zijn onderdrukten. Een dialecticus emeritus zal op TV komen beweren dat de criminelen eigenlijk de grootste slachtoffers zijn: slachtoffers van onze onderdrukkende maatschappij. Omdat Atoliërs een onderdrukte klasse zijn, kan hun criminaliteit hen niet kwalijk genomen worden — ze kunnen niet anders, gezien hun klassensituatie. Zijn zij die een doortastende aanpak voorstaan niet allemaal zoals Mevr. Morris: gedreven door het verlangen om een reeds onderdrukte klasse nog verder te onderdrukken? Gedreven door “haat”? Verblind door de dialectische schijnwerpers ziet men intussen het lijden van de wijkbewoners niet meer. De reële tragedie is opgeslokt door het theater van de dialectiek.
Als Mevr. Morris niet vervangen wordt door een uitgesproken dialecticus, zal haar opvolger er alles aan doen om niet in de dialectische vuurlinie terecht te komen. Misschien worden er tegen de criminelen enkele halve maatregelen genomen — om de dialectici op afstand te houden, een pleister om de bevolking wat te sussen, maar onvoldoende om het probleem werkelijk op te lossen. Het resultaat: ambtenaren durven hun functie niet ten volle uit te oefenen, de criminaliteit wordt het nieuwe “normaal,” en wijkbewoners leven onder voortdurende dreiging, wat allemaal sociale spanningen, ontevredenheid, en wrevel bestendigt in de tijd — exact wat de dialectiek nodig heeft om zich, precies zoals Marx het voorzag, te ontwikkelen tot een maatschappijgrote crisis die leidt tot de “gewelddadige omverwerping van iedere tot nu toe heersende maatschappelijke orde.” Waarna we zogenaamd “bevrijd” zullen zijn van alle “vervreemding.” Maar hoeveel waarheid zit er in die vage belofte?
Vandaag zijn we op het punt beland dat vele westerse landen zichzelf ervan hebben overtuigd dat het simpelweg ontoelaatbaar is een einde te stellen aan zelfs de meest dringende problemen, de meest eenvoudig op te lossen problemen, aangezien elke maatregel die paal en perk stelt aan een probleem een ondraaglijke aanval betekent op de hele klasse waartoe de sujetten behoren die het probleem veroorzaken. Als u zich afvroeg waarom de maatschappij uit elkaar valt, waarom zelfs de meest verontrustende problemen eindeloos blijven voortbestaan, en waarom degenen die bereid zijn misstanden werkelijk te verhelpen steevast tegen een harde muur aanlopen, dan leidt het antwoord helemaal terug naar de 19e-eeuwse ideeën van Karl Marx.
De vragen die elke westerling zichzelf op dit cruciale moment in de geschiedenis moet stellen zijn de volgende:
Wegen de nobele aspiraties van de dialectiek op tegen de bestuurlijke verlamming die voortvloeit uit het kaderen van alles en iedereen binnen een klassenstrijd?
Hoezeer hebben de eindeloze dialectisch geïnformeerde halve maatregelen van justitie een travestie gemaakt? Hoezeer gaat de misdaad als gevolg hiervan overal zijn vrije gang?
In welke mate heeft het meedogenloos herkaderen van de hele beschaving als een demonisch complot van onderdrukking de bevolking gedemoraliseerd, en in hoeverre brengt het psychologische schade toe aan de jonge generatie?
Wat is, tenslotte, de legitimiteit van de belofte van utopie door eindeloze “omverwerping”?
De geschiedenis heeft onveranderlijk getoond dat communistische projecten desastreus mislopen. Het lijkt er sterk op dat de dialectische belofte in hetzelfde bedje ziek is. Als het morele kompas van een beschaving gefundeerd is op negatieve uitgangspunten zoals die van de dialectiek — en ik zeg “uitgangspunten,” niet “ambities” — dan zal de naald altijd de weg wijzen naar negatieve uitkomsten. Als een beschaving wil overleven en floreren, moét ze een positieve basis vinden voor haar moraliteit, en die heeft Marx nooit te bieden gehad, noch zijn vele prominente navolgers.
Tijd voor bezinning.
Karl Marx & Friedrich Engels, Manifest der Kommunistischen Partei (1848), IV: “[Die Kommunisten] erklären es offen, daß ihre Zwecke nur erreicht werden können durch den gewaltsamen Umsturz aller bisherigen Gesellschaftsordnung.” ↩︎