De jacht en de erfzonde
De kunst, het bewustzijn en de verloren verbinding met de natuur
CultuurHet leven van een wild konijn wordt gekenmerkt door angst en pijn. Hij leeft zijn leven tussen het gras en de bosjes, wetend dat hij zich moet verschuilen bij het zien van een adelaar. Zijn leven hangt ervan af. Tegelijkertijd weet de adelaar dat zijn bestaan afhangt van het jagen op knaagdieren en andere kleine, pluizige beestjes. Die verhoudingen vormen de essentie van het dierenrijk. De geschiedenis van het leven op aarde is een geschiedenis van bloed en jacht.
En toen kwamen wij. De volgende schakel in de keten. Als mens staan wij namelijk niet los van deze verhoudingen. Integendeel, evolutie heeft de jacht in ons DNA gekerfd. Het lichaam van de mens is fysiek gebouwd om grote, logge beesten uren- en dagenlang over de steppe te jagen tot ze van pure uitputting in elkaar zakken, zodat wij het leven uit hun pels kunnen slaan met platte stenen en scherpe stokken.
Dat is de ecologische niche waartoe de natuur ons heeft gesmeed. En die niche hebben we tientallen duizenden jaren vervuld. Zoals een kathedraal getuigt van het geloof en het vakmanschap van de metselaar, getuigt ons lichaam van een eeuwigheid aan overlevingsdrang en bloedvergieten. De natuur heeft de jacht aan ons opgelegd.
Ergens op die tijdlijn van tienduizenden jaren gebeurde er iets wonderbaarlijks en verschrikkelijks; we werden slim. We stalen de vrucht van de kennis en werden bewust van onszelf. Voor het eerst kreeg de natuur een oog dat zichzelf kon aanschouwen. En wat een schoonheid troffen we aan.
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
Het uitzicht op een bergvallei en de dieprode kleur van de lucht bij een zonsondergang. De scherpe roofvogel die onwrikbaar boven de boomtoppen zweeft. De ontelbare diepte van een heldere sterrenhemel en de simpele complexiteit van een wilde bloem. En de mens alleen had het gereedschap in handen om deze schoonheid te vertalen, middels de kunst en het woord.
Deze ontluiking had ook een donkere kant. Wat bij de dieren een vrij simpele voorplantingsdrang was, werd bij ons hartstocht, relatie en frustratie. Waar het prooidier een eenvoudige angstrespons had bij het zien van een jager, kregen wij een existentiële, levensbepalende vrees voor de dood. En waar het roofdier met de jacht simpelweg een instinct vervult, leerde de mens doelbewust geweld en wreedheid.
Volgens de Californische dichter Robinson Jeffers was dit de tragedie van de mens. Volgens hem worden we geteisterd door kleinzielige emoties en gevoelens die niet alleen verbleken in het aanzicht van de natuur, maar ook nog eens afdoen aan haar schoonheid. Ook ziet hij dat hetzelfde bewustzijn dat ons in staat stelt om schoonheid te ervaren en te waarderen, een muur heeft opgeworpen tussen de mens en de rest van het bestaande. De natuur wordt gekenmerkt door pure onverschilligheid, terwijl de mens zich wentelt in emotie. We zijn een geïnteresseerde toeschouwer geworden, in plaats van een onbekommerde deelnemer. Dat terwijl de natuur nooit een aanschouwer nodig had. Zoals Jeffers schreef in zijn gedicht Credo;
“De schoonheid der dingen was geboren vóór ogen en voldoende voor zichzelf.”
Jeffers gebruikt het motief van de adelaar als tegenpool voor de mens. Deze vogel is volledig onderdeel van de natuur, en zijn jacht is iets puurs en instinctiefs; het is een brute schoonheid. Maar het arendsoog zelf ziet die schoonheid niet. Door zijn oeuvre heen valt te zien hoe Jeffers op zoek blijft naar een soort middenweg tussen mens en adelaar. Hij zoekt een bestaan waarbinnen hij de natuur kan waarderen, maar er toch onderdeel van kan zijn. Maar hoewel hij in zijn gedichten de ruwe schoonheid en grootsheid van de natuurwereld als geen ander weet te benaderen, kan hij niet anders dan inzien hoe hij als mens losstaat van het geheel. Het is een tragedie die hij nooit echt weet op te lossen.
Robinson Jeffers overleed in 1962, maar zijn tragedie leeft door. Nergens zien we dat beter terug dan in de manier waarop wij nu omgaan met de jacht en het eten van vlees. Hoewel we allang niet meer afhankelijk zijn van de jacht voor onze voedselvoorziening, vormt vlees nog steeds een kern van ons dieet. Ook is er tot op zekere hoogte nog steeds een doorlopende traditie die de jacht voortzet. Het is natuurlijk niet meer wat het in de oertijd ooit was, maar is een manier om toenadering te zoeken tot het beest dat we waren voordat we onszelf lossneden van de natuur.
Maar we zijn steeds verder afgegleden. Waar de adelaar achteloos een konijn aan stukken scheurt, worden menselijke jagers nu gevraagd of ze de gevoelens van hun prooi wel erkennen. We stellen vragen over de ethische dimensie van vleeseten en zijn ons gaan afvragen in hoeverre een dier recht heeft op leven. We vragen ons af of vlees überhaupt nodig is voor een gezond dieet.
Het is de definitieve loskoppeling van mens en natuur. Niet alleen omdat we onze eigen neurotische zorgen opleggen aan een dierenrijk dat daar totaal geen boodschap aan heeft, maar ook omdat wij hiermee onze eigen natuurlijke oorsprong definitief ontkennen. Voor de moderne mens is het eten van vlees een vorm van seculiere erfzonde. Het is een onontkoombaar onderdeel van onze aard waarvan we afstand zouden moeten doen. De natuur is wreed en wij moeten haar overstijgen, zo stelt men.
Of is het juist de mens zelf die het probleem vormt? Als de jacht de essentie van het dierenrijk is, zijn wij het dan niet die de sublieme schoonheid van de natuur en de jacht verontreinigen met onze betekenisloze zorgen, onze emoties en onze eigen lelijkheid en wreedheid?
Dat laatste lijkt Jeffers te suggereren met zijn gedicht Original Sin uit 1946. In dat gedicht schetst hij de mens als een troep weerzinwekkende grondapen die een mammoet in een put hebben gevangen, maar niet in staat zijn om de dikke huid van het beest te doorboren. Dus ze verzamelen hout, gooien dat in de kuil en steken het in de fik. En terwijl de lucht boven hen geschilderd wordt in prachtige kleuren door de zonsopgang, dansen de apen schreeuwend en joelend om de put heen terwijl de mammoet levend verbrand. Onze kennis en de heerschappij over het vuur stelde ons in staat tot onvoorstelbare wreedheid. Dat is de erfzonde. Wij wisten de pure jacht tot iets wreeds en lelijks te maken. Dat is de dageraad van de mens.
Wat mij betreft, ik zou liever
Een worm in een wilde appel zijn dan een mensenzoon.
Maar we zijn wat we zijn, en we mogen onthouden
Geen mens te haten, want allen zijn verdorven;
En niet verbaasd te zijn over enig kwaad, alles is verdiend;
En niet de dood te vrezen; het is de enige weg om te worden gezuiverd.
Derk
John