De politisering van de jeugdliteratuur
Een pleidooi voor apolitieke kinderboeken
CultuurWat is beffen en hoe doe je het? Dit is een vraag die Channah Zwiep beantwoordt in het kinderboek Wat is seks? bedoeld voor kinderen van vier tot en met acht jaar. In de laatste decennia is er een modeverschijnsel tot stand gekomen waarin praten over seksualiteit genormaliseerd wordt. Daar plukken we helaas geen vruchten van: de kinderboekenwereld focust zich namelijk steeds meer op seksualiteit. Onderwerpen als transgenderisme (neem als voorbeeld Het lammetje dat een varken is van Pim Lammers) en seksuele identiteit (bijvoorbeeld Je kunt niet kiezen op wie je verliefd wordt van Pimm van Hest) worden veelvuldig behandeld. Schrijvers en uitgevers van deze boeken beweren dat kinderen er baat bij hebben om over dit soort onderwerpen te lezen. Op die manier leren ze namelijk om inclusief te zijn en na te denken over hun (seksuele) identiteit. Het standpunt is vanuit die invalshoek helder: bewustwording bij kinderen is belangrijk om te sympathiseren met anderen en om te leren over zichzelf na te denken.
Een opvallend aspect aan dit modeverschijnsel is dat kinderboeken over seks en seksuele identiteit schijnbaar oververtegenwoordigd zijn. Naar schatting is 6% van de populatie homoseksueel of biseksueel. Het percentage transgenders ligt tussen de 0,6% en 0,7%. Er lijkt dus een scheve verhouding te bestaan. Wat doet het met een kind, als deze op jonge leeftijd geconfronteerd wordt met gecompliceerde vragen over de seksualiteit en van de ander?
Dit roept ongetwijfeld onnodige verwarring bij kinderen op. Als een volwassene reeds in de eerste jaren van het kinderleven herhaaldelijk vraagt: voel jij je nu meer een jongen of een meisje? Dan is het geen verrassing dat een kind in de loop der tijd dit vraagstuk gaat overdenken en de consequentie zal zijn dat vertwijfeling optreedt. Een jong kind verkeert in een staat van verwarring. In eerste instantie probeert het kind te peilen wat de ouders of verzorgers van hem willen. Dit adaptieve vermogen komt voort uit de symbiotische relatie met de ouders of verzorgers. Symbiose is een biologisch gegeven; het is noodzakelijk om als kind te overleven. De ouders of verzorgers moeten de behoeften van het kind erkennen. Als hierin een discrepantie ontstaat, zal het kind de relatie in stand proberen te houden door goed te letten op de behoeften van de volwassene. Het aanpassende vermogen zorgt ervoor dat de overlevingskans groot blijft.
Op deze manier ontstaat het risico dat wij onze kinderen zaken opdringen waar zij in beginsel niet mee bezig waren. De sociale druk op deze kinderen is groot, aangezien het kind gedwongen wordt om op vroege leeftijd aan introspectie te doen – waar kinderen op die leeftijd de capaciteit niet voor hebben. De Zwitserse psycholoog Jean Piaget stelt in zijn theorie van de gefaseerde ontwikkeling dat het kind pas in de formeel-operationele fase in staat is tot introspectie, dit is de laatste fase in de betreffende theorie en begint ongeveer in het elfde levensjaar. Rond deze leeftijd zijn kinderen pas in staat tot het overdenken van problemen, bijvoorbeeld hoe het beter door leeftijdsgenoten kan worden geaccepteerd. Tieners ontwikkelen in deze fase voor het eerst het vermogen om om te gaan met abstracte en ontastbare problemen zoals eerlijkheid, liefde en de zin van het bestaan. Recentelijk onderzoek heeft zelfs uitgewezen dat formeel-operationeel denken niet noodzakelijkerwijs tijdens de adolescentie ontstaat. Bepaalde volwassenen hebben dit vermogen nooit ontwikkeld.
Uiteindelijk zijn wij het, de volwassenen, die het denkpatroon van het jonge kind bepalen. Ik zou tegen iedere kinderboekenschrijver willen zeggen: durf weer te schrijven voor het plezier van het kind. Neem kinderen mee op avontuur, laat ze kennismaken met de vele verschillende facetten van het leven! Neem bijvoorbeeld het verhaal Ronja de roversdochter van Astrid Lindgren. Voor kinderen een prachtig, bloedstollend verhaal waarin een stoer meisje de hoofdrol speelt. Dit wijkt af van een stereotype, namelijk die van het onschuldige, zorgzame meisje. Toch wordt er geen expliciete vraag gesteld naar seksuele identiteit.
Het politieke stadium waarin we verkeren is, zoals de geschiedenis uitwijst, tijdelijk van aard. Zoals eerder vermeld begint het formele-operationele denkproces pas rond het elfde levensjaar. Voor die tijd is het kind volop aan het experimenteren, neemt het verschillende rollen aan en bedenkt het verscheidene verhalen in een poging de wereld te begrijpen. Zouden wij, vanuit dat standpunt gezien, geen kinderboeken moeten schrijven die in beginsel apolitiek zijn, zodat het kind zelf zijn mening kan vormen over de complexe onderwerpen van de huidige moderne tijd?