De vlucht uit de tijd
Het mysterie van Robert van Gulik (1910- 1967)
GeschiedenisVoor mij is hij een van de hoogtepunten van de naoorlogse literatuur in het Nederlands. En dan doel ik natuurlijk op zijn geniale Rechter Tie romans. Die spelen zich af in het zevende-eeuwse China gedurende de Tang dynastie: In een ver weg en lang geleden dus, en mede om die reden tijdloos. Janwillem van de Wetering, schrijver van detectiveromans, was zijn grote bewonderaar. Hij leidde de Rechter Tie romans in en publiceerde de biografie Robert van Gulik, zijn leven – zijn werk, uitgave Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1982.
Rechter Tie is zowel commissaris van politie als hooggeplaatst magistraat binnen een strikt hiërarchisch en van de hemel gegeven rijksbestuur onder de keizerskroon. Hij getuigt van een diepe mensenkennis, een messcherpe intelligentie, de nodige dosis moed, en een buitengewoon rechtvaardigheidsgevoel gekoppeld aan een strengheid die ons moderne gevoel vreemd is, en als wreed zou worden afgedaan. Tie is een historische figuur, heeft echt bestaan. Van Gulik heeft hem op basis van gegevens in oude geschriften uit het verleden opgedolven, van omstandigheden voorzien en zijn verhalen het karakter van een detectiveroman gegeven. Als zijn auteur in een interview zegt: Rechter Tie, dat ben ik, dan raken we al aan het mysterie dat ons bezighoudt. Want wat, bijvoorbeeld, denkt Van Gulik van ons democratisch bestuurssysteem van louter menselijke origine? Daarover horen we niets concreets. Als auteur houdt hij zich strikt aan wat gold in de tijd en op de plaats waar zijn hoofdfiguur optreedt. Maar dat Van Gulik tot dezelfde orde behoort als een authentieke reactionair als Nicolás Gómez Dávila, lijkt me buiten kijf.
De Rechter Tie romans zijn geschreven en gepubliceerd in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw, eerst in het Engels, daarna in andere talen en werden wereldwijd gelezen, ook in China en Japan. Ze verschenen in Nederland verscheidene malen bij nieuwe uitgeverijen, en hebben, zoals gezegd, de tand des tijds ruimschoots doorstaan, ondanks de toenmalige afkeer van literaire critici uit onze polder wier namen inmiddels zijn vergeten. Van de Wetering noteert: ‘Zijn boeken waren weliswaar verkrijgbaar en werden redelijk goed verkocht, maar de recensenten lieten het afweten of bespraken hem zo klungelig dat Van Gulik de kranten moedeloos terzijde schoof en over paarlen sprak en zwijnen.’
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
Robert van Gulik werd geboren in Zutphen uit een militair voorgeslacht, groeide op in Nederlands-Indië , studeerde Chinees, Japans en Sanskriet in Leiden, was tussen 1935 en 1942 secretaris van de ambassade te Tokyo, Japan, en verbleef tussen 1943 en 1946 als secretaris van een Nederlandse Legatie in Tsjoengking, China, waar hij de Chinese vrouw ontmoette met wie hij trouwde. Zijn diplomatieke carrière die hem naar verschillende landen voerde bereikte twee jaar voor zijn dood haar hoogtepunt met zijn benoeming tot ambassadeur van Nederland in Japan.
Amsterdam
De laatste van de zeventien Rechter Tie romans, Nacht van de Tijger, kwam uit in hetzelfde 1963 als zijn eerste en enige niet-Chinese roman. De titel luidt EEN GEGEVEN DAG, met als pay-off een “Amsterdams mysterie”. Vergeleken met zijn Chinese romans is deze qua inhoud van een heel ander gehalte. De lezers die van zijn Tie romans hebben genoten, zullen waarschijnlijk hun schouders ophalen voor een hoofdfiguur die boekhouder is in De Bijenkorf. Wat hij meemaakt, heeft daar overigens niets mee te maken. Het aparte van de “gegeven dag” slaat op een 29ste februari, waarschijnlijk van het schrikkeljaar 1960. Het mysterieuze van Amsterdam blijkt uit het evident denkbeeldige van de kerngebeurtenissen die zich afspelen op adressen in straten die niet voorkomen in het stedelijk stratenregister. En ook de hoofdfiguur maakt een even onwerkelijke indruk als zijn antecedenten. Hij beweegt zich als een schim door het grachtencircuit. Maar het bijzondere is dat zijn auteur hem opvoert in de ik-vorm. Anders dus dan Rechter Tie, die in de hij-vorm is gegeven. En als Tie al Van Gulik zelf is, zal dat dan nog niet meer gelden voor Jan Hendriks? Of toch niet?
De plot laat zich niet eenvoudig reconstrueren. Herinneringen vormen de hoofdzaak. Om met de deur in huis te vallen: Jan Hendriks vertelt dat hij drie jaar van zijn leven, van 1942 tot 1945, gevangen heeft gezeten in een jappenkamp op Java. Dat is niet niks, maar die episode komt niet voor in de biografische chronologie van Janwillem van de Wetering – die overigens wel een korte passage wijdt aan het Amsterdamse mysterie om het boek te verdedigen tegen de weinig fijne receptie in Van Guliks vaderland. Wat in het mysterie te denken geeft zijn twee gebeurtenissen die pal aan Hendriks internering voorafgingen: 1) De moord op zijn eerste vrouw Eva (Effie) en hun dochtertje door Mohammedaanse fanatiekelingen. Hendriks is op dat moment kapitein bij het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL). En 2) in die hoedanigheid redt hij vlak daarop een door dronken opstandelingen opgejaagde vrouw die Lina heet, en die mag hem later in het kamp bezoeken. Met haar knoopt hij een liefdesrelatie aan die voortduurt na zijn vrijlating. Toen Lina zwanger bleek te zijn van een ander, liet hij haar door een ontslagen huisjongen doodschieten.
Nu, in het heden wandelend door het half duistere, koude en regenachtige grachtengebied van Amsterdam, doemt zijn Indische verleden bij hem op in de personen van Eva en Lina, zijn echtgenote die gedood werd en zijn ontrouwe geliefde die hij doodde. Op zeker moment worden zijn herinneringen verstoord door wat hij voor zich op straat ziet gebeuren: een wegrennende vrouw die door twee mannen wordt achtervolgd. Hij schiet haar te hulp, de politie arriveert en zij lijkt te verdwijnen in een pension. Dat ligt in een straat die niet voorkomt in het stratenregister. Hendriks is door haar gefascineerd, en omdat haar portefeuille op de vlucht uit haar tas is gevallen, en daarin iets over haar identiteit, begint hij een zoektocht naar haar verblijfplaats. Eenvoudig is dat niet, want het pension waar hij haar zag aanbellen blijkt niet te bestaan.
Na een reeks omzwervingen door de druilerige Amsterdamse binnenstad weet hij haar als door een wonder te lokaliseren in een pand niet ver van het vermeende pension. Daar blijkt zij te wonen bij een viertal louche figuren. Twee van hen, Arabieren, identificeert hij als de mannen die haar op straat, ogenschijnlijk, hadden lastiggevallen. Hendriks weet het pand binnen te dringen, luistert gesprekken af, wordt betrapt en eindigt gekneveld en opgesloten in een van de kamers. Desondanks weet hij met haar in contact te komen. Zij blijkt een nachtclubdanseres te zijn die Eveline heet: dus Eva + Lina.
De vlucht uit de Tijd
Eveline is de sleutel die uiteindelijk leidt naar de fysieke en geestelijke verlossing van Jan Hendriks. Eerst schieten de onverlaten, handelaren in drugs, waaronder behalve de twee voornoemde Arabieren ook een Nederlander elkaar dood. Daarna laat de enige overlevende vierde figuur, een Argentijn, Jan en Eveline ontsnappen. Ze zijn nu vrij, en verliefd. Eveline blijkt echter een vriend te hebben, een romantische student, Bert geheten. Jan besluit over zijn schaduw heen te stappen en Eveline los te laten om haar een toekomst met Bert te gunnen. Met dat offer begint zijn verlossing van Eva en Lina.
Want wat eveneens vanuit zijn Indische verleden in zijn Amsterdamse heden bij hem naar boven komt is wat hij heeft moeten doorstaan in het jappenkamp op Java tussen 1942 en eind 1945. Daar werd kapitein Jan Hendriks dagen achtereen gemarteld op beschuldiging van spionage voor het Nederlandse leger. In feite werd hij verward met een andere man die ook Jan Hendriks heette, maar dat speelt voor zijn verlossingsproces geen rol. Zijn beul is de Japanse kapitein Oeyeda Morisada. Deze sadist past langdurig waterboarding toe om zijn slachtoffer een bekentenis af te dwingen. Hendriks lijkt te bezwijken. Zijn lichaam voelt als dood, maar zijn geest leeft. Daarin waant hij zich zo vrij “als een vogel in de lucht”…. ‘Ik was woedend op kapitein Oeyeda, maar ik haatte hem niet. Oeyeda was de man die mij bijna doodde, en er is een hechte mystieke band tussen hem die doodt en hem die gedood wordt.’ En zijn Japanse folteraar verduidelijkt, in zijn precieze Engels, ‘dat voortgezette pijniging een staat van diepe meditatie kan scheppen’.
Mysterieus is de relatie tussen de protagonist kapitein Jan Hendriks en zijn antagonist kapitein Oeyeda Morisada: ‘Ik denk dikwijls aan kapitein Oeyeda, hij is nog steeds bij mij, diep in mijn binnenste.’ Hun verbintenis blijkt niet alleen die van folteraar en gefolterde te betreffen, maar heeft tevens te maken met de oplossing van een raadsel dat hun Zen Meester aan ze heeft voorgelegd. Namelijk, hoe laat je de sneeuw smelten op de Foedjiyama, de Japanse berg die bekend staat om het eeuwige ijs.
Met het verleden heeft, aldus zijn zeggen, Jan Hendriks bijna afgerekend. Nu rekent hij ook af met het heden door de sneeuw op de Foedji te laten smelten, en daarmee overwint hij Oeyeda. Concrete bevestiging van zijn overwinning is hoe hij na de bevrijding van 1945 de verliezer de strop mag omdoen. En omdat hij al de toekomst had overgelaten aan Eveline en Bert, houdt niets hem hier meer vast. Zo kan hij nu opstijgen uit de Tijd. In het azuurblauw wacht hem de innerlijke leegte, de bevrijding van de wereld. En daarna wordt zijn innerlijk vervuld van deernis, van compassie met de mensheid.
Mystieke ontknoping
Daartoe moeten we even terug naar een van de Rechter Tie romans. Het labyrint in Lan-Fang, geschreven in 1950 en uitgegeven in 1957. Lan-Fang is een district in het noord-westen van China, dat grenst aan een gebied van waaruit de barbaarse Oeigoeren een constante bedreiging vormen. Tot overmaat van ramp wordt het district geterroriseerd door een tiran, onder wiens bewind de legitieme gouverneur was vermoord. Onrecht heerst alom en Tie, die benoemd is tot diens opvolger, moet met hulp van militairen een doortocht forceren naar de plaatselijke hoofdstad. Daar wordt hij geconfronteerd met angstige mensen, corrupte notabelen en invallen van de barbaren. Tevens moet hij bij zijn aantreden drie verschillende misdrijven oplossen die uiteindelijk met elkaar verband blijken te houden. Zoals altijd staan hem zijn drie loyale en zeer capabele adjudanten ter zijde.
De hoofdzaak waar het bij het herstel van de orde in Lan-Fang om gaat, is het mysterie dat hangt rond de vermoorde gouverneur. Tie verdiept zich in wat hij over diens leven aan de weet komt. Een van de dingen die hij ontdekt, is dat zijn voorganger een geheime raadgever had. En na de meest urgente zaken te hebben afgehandeld, maakt Rechter Tie zich vrij voor de bestijging van het smalle pad naar een verborgen hermitage met als naam Het Verblijf der Rust. Die rust is omgeven door een liefdevol verzorgde tuin met schitterende en heerlijk geurende bloemen. Na daarvan te hebben genoten, zet zijn stokoude gastheer hem de heerlijkste thee voor die hij ooit heeft geproefd. De geheime raadgever is inmiddels zeer oud en de dood nabij. Het hoofdstuk in de roman dat ik hier samenvat heet: “Een kluizenaar spreekt over ʻs Levens raadselenʼ.“ Aan een van de wanden van de verblijfplaats van Kluizenaar Kraanvogel leest de rechter de volgende spreuk:
Er zijn twee wegen slechts die leiden tot
De poort van het Eeuwige Leven:
Of als een worm het hoofd boren in het slijk,
Of als een zwaan in de azuren hemel zweven.
Tie mediteert over die woorden, die afkomstig zijn van zijn vermoorde voorganger. De kluizenaar legt uit: ‘De ene weg is lang en moeizaam; de andere is kort en recht. Confucius! Dat was een man die altijd weer wat wilde! Zijn hele leven trok hij her en der door het Rijk, altijd bezig met schikkingen te treffen, altijd maar weer raadgevend aan wie maar naar hem luisteren wilde. Hij was zo bedrijvig als een horzel! Maar hij toefde nimmer ergens lang genoeg om te beseffen dat hoe meer hij deed, hoe minder hij tot stand bracht; en hoe meer hij verwierf, hoe minder hij bezat. Ja, Confucius, dat was een eigengereid man. Dat was uw voorganger Yü ook.’
Deze schets van Confucius tekent Rechter Tie. Janwillem van de Wetering vult aan: ‘Tie is ook behoudend, want hij zweert bij Confucius en deelt officieel in de verachting van andere geloofsuitingen, inclusief het taoïsme en het boeddhisme. Alleen voor Zen maakt hij een uitzondering.’ De bezige rechter is de worm die zijn hoofd in het slijk boort. Want orde moet er zijn, en het recht moet hersteld. Dat is nodig voor de gemeenschap – die dankzij zijn kordate optreden herademt, bevrijd van de gevaarlijke chaos.
Maar Tie beseft ook dat het herstellen van orde en gerechtigheid maar tijdelijk is, en dat hem na zijn overplaatsing naar het volgende district weer andere booswichten zullen wachten die hij moet aanpakken. Was nu het moment niet gekomen om afscheid te nemen van zijn wormenbestaan en de korte, rechte weg in te slaan? Nee dus. ‘Misschien’, verduidelijkt Van de Wetering, ‘had Van Gulik tijd noch zin om zich te ver in de mystieke mist te begeven, maar zowel in de Rechter Tie-serie als in zijn latere Amsterdamse roman EEN GEGEVEN DAG zijn duidelijke verwijzingen te vinden naar het hogere.’ Voor de vraag bijvoorbeeld, “waar de vlam blijft van de gedoofde kaars”.
De auteur van het Amsterdams mysterie, concludeert zijn biograaf, ‘verstond de (heilige) kunst om zodanig buiten zichzelf te treden dat hij het verdriet, zelfs het verdriet binnen het broze omhulsel van de eigen ziel, als een relatief gebeuren ziet, waar een (on)zinnig mens boven mag staan als hij de moed heeft even door te kunnen denken’.
EEN GEGEVEN DAG eindigt dus met zweven in het mystieke azuurblauw van de spreuk die Rechter Tie las bij de Kluizenaar Kraanvogel. Jan Hendriks stelt in het azuurblauw vast dat hij niet meer bestaat omdat hij, naar zijn zeggen, ‘met het verleden heeft afgerekend, het heden heeft verworpen en de toekomst heeft verloochend.’ En wat Oeyeda betreft, bekent hij: ‘Ik heb hem verslagen omdat ik mijzelf in hem herkend heb en omdat ik mij nu met hem vereenzelvigd heb. En tot Eva en Lina zegt hij: ‘Vergeef me dat ik jullie niet genoeg heb liefgehad. Vergeef me, zoals ik nu vergeven ben, want zie, als een algeheel onverdiende gunst zijn mij nu teruggegeven het afgewezen verleden, het verworpen heden en de verloochende toekomst.’
Slotbeschouwing
Wat wilde Robert van Gulik met zijn enige niet-Chinese roman zeggen? Was EEN GEGEVEN DAG alleen bedoeld om te laten zien dat hij niet alleen een behoudende ordebewaker was, zoals Rechter Tie, maar als Jan Hendriks ook een mystieke kant had, zoals zijn biograaf aangeeft? Hij had zich, als Rechter Tie, niet kunnen terugtrekken in de paradijsachtige hermitage van de overleden Meester Kraanvogel? In Het Verblijf der Rust had hij als boeddhist kunnen mediteren over schijn en wezen, of over het taoïstische woe wei, het “doen door niet te doen”, de weg van Lao Tze. Maar nee.
Van Gulik had in zijn laatste roman niet het China van Rechter Tie nodig. Mijn hypothese is dat hij het jappenkamp op Java nodig had om tegen zijn Nederlandse lezerspubliek te zeggen: Ook ik heb geleden. Want in Nederland lag Japan buitengewoon slecht, vooral na de oorlog. Vele landgenoten hadden in Japanse strafkampen de vreselijkste martelingen doorstaan. Japan was net zo erg als nazi Duitsland, maar terwijl het naoorlogse Duitsland tenminste boette deed, treurde Japan enkel om het verlies van de oorlog. De Japanse Keizer hield men verantwoordelijk voor alle leed dat de slachtoffers in Nederlands-Indië was aangedaan, en het was de Oranjes geraden om zich verre te houden van die schoft.
Van Gulik zat tijdens de oorlog in China. Tussen 1933 en 1942 was hij secretaris van de ambassade te Tokyo. En tussen 1948 en 1951 fungeerde hij als politiek adviseur bij de Nederlandse Militaire Missie in Tokyo. Tot slot bereikt hij de bekroning van zijn diplomatieke loopbaan met zijn benoeming tot ambassadeur in Tokyo. Was hij als vriend van Japan voor Den Haag de opportune keuze?
Maar ook ik heb geleden, zij het in de fictie.