Domme vragen
Descartes over verwondering en wijsheid
ReligieWe vragen wel eens, waar begint de filosofie? In de verwondering, antwoorden we dan. Het is wanneer wat voorheen evident was, object van verwondering wordt. Waar voorheen vanzelfsprekende meningen tot vraag worden in de verwondering, daar begint de filosofie. Deze onschuldige vaststelling heeft menig filosofen doen concluderen dat de filosofie wezenlijk bestaat uit het vragen, en uit niet veel anders. Filosofie is de in vraag stelling van de doxa, geboren uit de verwondering. En hoe radicaler, hoe beter. ‘Filosofie is kritiek.’
Maar is dit wel zo? Moeten alle meningen in vraag gesteld worden? En bestaat de filosofie uit niets anders dan het zich verwonderen over wat voorheen evident was, en het in vraag stellen van deze evidentie? Is het niet ook zo, dat een exces aan vragen vaak een teken van domheid is? Is het niet zo, dat het vooral kinderen en dwazen zijn die zich over alles verwonderen en het meest onophoudelijk vragen? Is het niet de filosoof die, in stille erkenning van de waarheid, neerkijkt op het eindeloos gevraag der mensen?
Slachtoffers van de verwondering
In Les Passions de l’âme, geeft Descartes een opmerkelijke analyse van de verwondering. We lezen:
Verwondering is een plotselinge overrompeling van de ziel, die maakt dat zij zich ertoe zet om een object dat haar zeldzaam en ongewoon voorkomt aandachtig te bestuderen.1
Fysiologisch gezien gaat zo’n moment van verwondering gepaard met een intense excitatie in het brein. Doordat er iets nieuws verschijnt, tot nog toe onbekend voor het brein, staat het organisme perplex, en wordt er een ongewone hoeveelheid lichamelijke energie gestuurd naar de plek in het brein waar het object van de verwondering wordt ingedrukt. Hier is dan meer energie geconcentreerd dan op andere plekken. Als gevolg eist het object van verwondering al onze aandacht op, en zijn we afgeleid van andere indrukken.
De verwondering is een zeer waardevolle passie, en een noodzakelijke voorwaarde voor de verwerving van kennis. Het is door de verwondering dat we geneigd zijn dingen te onderzoeken, in vraag te stellen, en uiteindelijk kennis te verwerven. Immers, de filosofie begint bij de verwondering, dat spannende gevoel waarin iets wat voorheen evident was, nu als onbekend ervaren wordt, en ons tot onderzoek uitnodigt. Deze ervaring spoort ons aan om vragen te stellen; ‘wat is dit, en wat betekent dit voor wat ik al wist?’
Maar, zegt Descartes, omdat een gebrek aan verwondering leidt tot een on-onderzocht leven van onwetendheid, wil dat nog niet meteen zeggen dat de meest intelligente personen zij zijn die zich het meest verwonderen. Er is immers ook zo iets als een teveel aan verwondering. En wanneer men zich alleen maar verwondert, geraakt men nooit tot kennis. Men is dan alsmaar op zoek naar nieuwe dingen om zich over te verwonderen, en alsmaar bezig alles in vraag te stellen, maar volkomen niet in staat om simpelweg te berusten in wat men al weet, of ook maar iets als evident of waar aan te nemen. Het brein is continu gefocust op nieuwe en onbekende indrukken, en kan geen acht meer nemen van wat het al weet.
Hoe wordt men slachtoffer van zo’n excessieve verwondering? De verwondering gaat gepaard met een prikkelende sensatie in het brein, maar het accepteren van kennis die men al heeft, gaat niet gepaard met zo’n sensatie. De meditatie op het gekende kent niet dezelfde spanning als de ondervraging van het onbekende. Want wat reeds aanwezig is, kan niet in-gedrukt worden in het brein. En de eindeloze vragers zijn zij die verslaafd raken aan de excitatie die gepaard gaat met de verwondering. Ze zeggen dan wel een zoektocht naar de waarheid te ondernemen, maar in feite laat de waarheid hen koud. Ze zijn in dat opzicht niet beter dan de gemiddelde drugsverslaafde, het is hen enkel om de sensatie van de zoektocht te doen. En zoals elke verslaafde, raken ze uiteindelijk ook het zicht kwijt op wat werkelijk belangrijk is. Om de meest evidente zaken vergapen ze zich, en de meest absolute waarheden vervormen ze zo om er zich toch maar over te kunnen verwonderen. De sensatie van de verwondering is voor hen het belangrijkste, en alles moet hieraan conformeren:
Dat is de ziekte van hen die, door blinde nieuwsgierigheid gedreven, voortdurend op zoek zijn naar allerlei rariteiten, enkel om zich eraan te vergapen, niet om ze te kennen—hun verbazing is inmiddels zozeer een gewoonte geworden dat iets zonder enig belang hen net zo zeer in beslag neemt als iets dat er werkelijk toe doet.2
Slavernij
Waarom zoekt men deze sensatie op? Waarom geraken sommigen verslaafd aan de verwondering, en anderen niet? Dit is, zo zegt Descartes, omdat deze ‘verslaafden’ een lage dunk van zichzelf hebben. Ze zijn nooit tevreden met wie ze op dit moment zijn en wat ze al weten, voelen zich hierdoor inferieur, en gaan alsmaar op zoek naar nieuwe dingen om zich over te verwonderen, om zo te ontsnappen aan de eenvoudige erkenning van wie ze op dit moment zijn, en wat ze op dit moment weten. De verslaving aan de excitatie in het brein, is slechts de fysiologische neerslag van een dispositie van de ziel, die wenst van zichzelf te vluchten in het alsmaar nieuwe.
Voor Descartes is de filosofie in essentie een praktische onderneming: men gaat op zoek naar kennis, om uiteindelijk betere keuzes te kunnen maken. Het denken moet ons helpen ons leven beter te leiden, en het doel van de filosofie is niets anders dan wijsheid; de liefde voor de waarheid, maar ook het voornemen om zoveel mogelijk te leven naar deze waarheid.
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
Nu, leven naar de waarheid vooronderstelt dat men iets als waar aanneemt. Men moet kennis hebben, om op basis hiervan te handelen. Maar, natuurlijk, is onze kennis nooit uitputtend. We kunnen denken dat we iets weten, maar eigenlijk fout zijn. Met de vrijheid om keuzes te maken, komt ook de vrijheid om foute keuzes te maken. En filosofie als wijsheid is dus een continu veranderend proces. We denken, handelen, en passen onze handelingen continu aan in het licht van nieuwe indrukken en begane fouten.
De eindeloos verwonderden echter willen dit niet accepteren, en stellen liever het handelen uit. Als onze kennis niet absoluut is, en we dus geneigd zijn fouten te maken, dan kunnen we beter niet meer handelen, en onze tijd spenderen door tot op het bot te graven. Misschien kunnen we dan, na een lang proces van vragen, eindelijk handelen. De verwonderden zijn zoals Dostojevski’s man uit het ondergrondse; eindeloos alles problematiserend, elke vaste overtuiging van waaruit men kan handelen in vraag stellend, om zo uiteindelijk nooit te handelen. Alles is het waard om in vraag te stellen, niets is het waard om als basis voor het handelen te dienen. Zoals een echte man uit het ondergrondse, horen we de vragers en verwonderden spreken:
Ik beoefen de denkkunst, dus sleept bij mij ieder grondbeginsel dadelijk een ander nog fundamenteler principe achter zich aan en zo verder tot in het oneindige.3
De wijze en de filosoof
Het is nu duidelijk waarom sommigen zich eindeloos willen verwonderen. Men is nooit tevreden met wat men al weet, en leeft in de illusie dat wanneer men meer weet, men pas écht goed kan handelen. Het is natuurlijk een illusie, want alleen God kent zo’n punt van volmaakte kennis. En dit nobele voornemen, om eerst alles in vraag te stellen alvorens men begint te handelen, is volgens Descartes vaak niets anders dan een rationalisering van de verwonderde voor zijn eigen verslaving. Hij wil aan zichzelf ontsnappen in de opwinding van de verwondering, en niets anders. Hij zegt dat hij eerst meer wil weten voordat hij gaat handelen, maar in feite is zijn hele bedoeling net het uitstel van handelen. Zijn uitstel van handelen is niet het gevolg van zijn mateloze verwondering of van zijn kritische geest, maar de eigenlijke oorzaak ervan. Zijn mateloze nieuwsgierigheid is niets anders dan de uiting van het verlangen te ontsnappen aan zijn eigen verantwoordelijkheid om goed te handelen. Want het is makkelijker om de vrije wil in vraag te stellen, dan om zijn wil correct te gebruiken.
Descartes omschrijft zo een bepaald type filosoof. Een type dat er alsmaar op hamert dat filosofie begint in de verwondering, en bestaat uit het in vraag stellen van wat evident is. Filosofie is kritiek, zegt men. Precies zoals de man uit het ondergrondse, voor wie de ‘denkkunst’ niets anders is dan het eindeloos in vraag stellen.
Maar, zegt Descartes, vaak zeggen deze types dit alleen maar om aan zichzelf te ontsnappen. Ze breken alle huisjes der kennis af, maar zijn niet geïnteresseerd in het bouwen van een nieuw huis. Want dit laatste zou betekenen dat men er in moet gaan wonen, en het is net dit dat ze niet willen: wonen in de kennis, d.w.z., de kennis gebruiken om het leven te leiden, wijsheid. Het enige dat ze willen: de kennis gebruiken om aan het leven te ontsnappen.
Domme vragen
Deze analyse is nauw verwant aan Descartes’ eigen ervaringen met zijn mede-filosofen. Deze filosofen hadden vaak enorm veel moeite met het erkennen van Descartes’ ‘ik denk, ik ben’. Waarom is deze simpele waarheid zo moeilijk voor hen om te accepteren, vraagt Descartes? Het is eenvoudig. Deze waarheid is eigenlijk heel saai en evident, maar de meesten hebben altijd meer interesse in wat complex en spannend is, om van zichzelf te kunnen vluchten. Het eindeloos nieuwe nieuwtje van de media, technologie, drugs, werk, maar ook, de ‘filosofie’. Het helpt natuurlijk niet dat ons brein ons meer genot geeft bij complexe en nieuwe zaken, en ons bij de simpele evidentie onberoerd laat.
In zijn dialoog La Recherce de la Vérité, geeft Descartes nogmaals zijn fameuze bewijs: ‘ik denk, ik ben.’ Waarop zijn gesprekspartner antwoordt: ‘Ja, dat kan wel goed zijn, maar daar is helemaal niets zekers mee gezegd! Want wat ‘denken’ is, en wat ‘zijn’ is, weet je dat?’ Descartes antwoordt dat hij nog nooit iemand tegengekomen is die zó dom is, dat hij eerst moet weten wat ‘zijn’ of ‘denken’ betekenen, voordat hij kan concluderen dat hij zelf bestaat of denkt. Dit is de domheid van de eindeloos verwonderde en vragende filosofen. Niets kunnen ze accepteren, en alles moet object van vraag zijn, zelfs de meest evidente zaken. Het klinkt veel geleerder om te vragen, ‘maar wat is denken dan? En wat is zijn?’, dan simpelweg te erkennen, ‘ik denk, ik ben.’ Het is veel spannender, veel prikkelender voor het brein. Én, speculeert Descartes, hoe meer dat het brein geprikkeld wordt door nieuwe indrukken, hoe meer we niet hoeven te letten op onszelf, op wie we zijn, wanneer we niet afgeleid worden door allerlei vragen.
De filosoof vraagt zich af, ‘wat zijn de mogelijkheidsvoorwaarden voor mijn bestaan?’ En zijn denken ontplooiend, vergeet hij onderweg dat hij zelf bestaat. Dit is de haast ziekelijke domheid eigen aan de verwonderde filosofen, en Descartes geeft ons de diagnose.
Zoektocht naar de waarheid
In de weerstand tegen zijn eigen filosofie, realiseert Descartes zich iets over de gemiddelde filosoof. Deze is helemaal niet geïnteresseerd in de waarheid, en al zeker niet in het handelen naar de waarheid, maar alleen in het stellen van eindeloze vragen, om zo te ontsnappen aan de waarheid!
Het is veel makkelijker om te vragen of er wel zoiets is als waarheid, dan om de waarheid te volgen. Het is veel makkelijker om ons zelf in vraag te stellen, dan om onszelf te accepteren. Het is veel makkelijker om onze vrije wil in vraag te stellen, dan om onze wil correct te gebruiken.
Descartes stuit hier op de idee, dat een vraag zijn échte waarde pas krijgt door de persoon die hem stelt. Vraagt men wat de vrije wil is, uit een oprechte drang naar kennis, of om zichzelf te ontdoen van de verantwoordelijkheid zijn eigen wil correct te gebruiken? Om zijn eigen vermogen tot handelen uit te breiden, of om zijn eigen vermogen tot handelen te beperken? Vraagt men wat een man of een vrouw is, om deze realiteiten te begrijpen, of om aan zichzelf te ontsnappen?
De verwondering, en de vraag die in haar geboren wordt. Middelen om tot kennis te komen, of middelen om aan de kennis te ontsnappen? Middelen om meer van zichzelf te worden, of middelen om meer van zichzelf te vluchten?
Wijsheid en kritiek
Men is bekend met de analyse, dat waar voorheen filosofie bestond uit een continue wisselwerking tussen kritiek en wijsheid, ze nu enkel maar bestaat uit kritiek. Socrates stelde de meningen van zijn stadsgenoten in vraag, maar enkel en alleen om zo een verborgen waarheid aan het licht te brengen. Men verwonderde zich over het vergankelijke doen en laten van de mensen en de natuur, maar dit enkel en alleen om een eeuwige waarheid te ontdekken. En het uiteindelijke doel van deze ondervraging, en wat haar tot wijsheid maakte, was het verlangen te leven naar de bekomen waarheid. Tegenwoordig krijgen we echter het beeld voorgeschoteld van de filosoof als ‘kritische denker.’ Hij die er is om alles in vraag te stellen, en om de wetenschap op het matje te roepen wanneer ze haar eigen perken te buiten gaat. Maar de waarheid zelf erkennen, laat staan er naar leven, dat is niet meer het domein van de filosofie.
En zo wordt de filosofie van gids voor het leven, tot kritiek en deconstructie van het leven. Maar waarom, vragen we met Descartes, omdat de filosofie tot wijsheid leidt, of omdat ze ons een middel geeft om te vluchten van de wijsheid?
Waarheid en leven
Wijsheid is de waarheid liefhebben, en op een manier leven die hieraan conform is. En het is net dit laatste, dat de eindeloos verwonderden niet willen. Hun geheime motief; niet willen leven naar de waarheid. En dit motief vermomt zichzelf onder de eindeloze drang de wijsheid in vraag te stellen, de categorieën der natuur te deconstrueren, en vooral niet te moeten luisteren naar de waarheid, want deze verandert toch! Als de waarheid van ons vraagt dat we naar haar leven, dan is het best nuttig wanneer de waarheid altijd in de toekomst ligt, van ons gescheiden door een eindeloze zoektocht. We kunnen ons dan voorlopig nog wat verwonderen over wat we niet weten. Maar leven naar de waarheid die ons gegeven is, dat is voor later.
Oberon