Een soort van politiek en filosofisch woordenboek
De l'Esprit des Lois 2.0, deel 1
ReligieMontesquieu publiceerde in 1748 zijn ‘De l’Esprit des Lois’, waarin hij de verschillende regeringsvormen over de millennia heen, van China tot Ethiopië, vergeleek en analyseerde. Hij schreef in de traditie van oudere filosofen en politieke denkers, onder andere Plato en Thomas van Aquino. Nu, meer dan 250 jaar, 2 wereldoorlogen, massale propaganda en een corana-crisis verder, dacht ik: “Waarom zal ik de moderne mens niet een opfriscursus in politieke en staatsterminologie geven? We hebben toch niks beters te doen.”
1. Klassieke staatsvormen
Tijdens de oudheid ontstonden er drie grote categorieën die gebruikt werden om regimes te beschrijven, afhankelijk van waar/bij wie de macht en legitimiteit zich bevindt.
Autocratie (αὐτοκρατία)
Van de Griekse woorden αὐτός (‘zelf’) en κρατείν (‘macht’).
De absolute heerschappij van een individu. Absolute monarchie (denk aan farao’s in het oude Egypte, Chinese keizers, Cyrus de Grote, Karel de Grote, Otto de Grote en Tsaar Peter de Grote), militaire regimes onder één leider (Tokugawa-Shogunaat in vroeg modern Japan, en Alfredo Stroessner in Paraguay) en een éénpartijstelsel waar de partij een absolute leider heeft (Albanië onder Hoxha en de Albanese Partij van de Arbeid, vanaf 1948, en Syrië onder Hafez al-Assad en de Ba’ath-partij), zijn geldige voorbeelden.
Oligarchie (ὀλιγαρχία)
Van de Griekse woorden ὀλίγος (‘weinig’) en ἄρχω (‘begin’ of ‘hoofd’).
De heerschappij van een kleine groep. Aristocratische regimes binnen een zwakke monarchie, of een ondemocratische republiek (feodalistische Franse monarchie tijdens de 10de tot en met 13de eeuw en de Republiek Venetië), militaire juntas (militaire regime van Brazilië 1964-1985) en één-partij-stelsels of dominante-partij-stelsels met een collectief leiderschap (Sovjet-Unie onder Lenin, Trotski en Stalin), vallen onder deze definitie. Ingeval het collectieve leiderschap geleid wordt door iemand die meer dan een ‘primus inter pares’, en die niet zomaar door het collectief uit zijn functie verwijderd kan worden, valt er te spreken van een semi-autocratie (Oostenrijk, eerst onder Dollfuss, toen Schuschnigg, en het Vaderland Front en Kroatië onder President Franjo Tuđman en de Kroatische Democratische Unie, tijdens de jaren 90). Ditzelfde geldt voor regimes waar een semi-autocratische positie of persoon functioneert binnen een breder systeem dat de autocratische macht in de praktijk tot op zekere hoogte beperkt (Benito Mussolini en het fascistische regime in Italië onder Koning Victor Emmanuel III, en nogmaals Oostenrijk en het Vaderland Front).
Wanneer een selecte groep rijken de macht hebben spreekt men van plutocratie, πλουτος (‘rijkdom’) en κρατειν (‘regeren’). Dit kan echter ook de facto het geval zijn in democratieën als een groep rijken de volksvertegenwoordigers omkoopt of de kiezers manipuleert middels propaganda.
Democratie (δῆμοςκρατειν)
Van de Griekse woorden δῆμος (‘volk’) en κρατειν (‘heersen’).
Een bestuursvorm waarin de wil van het volk de bron is van legitieme machtsuitoefening. In het algemeen wordt hierbij aan de meerderheid van het volk gedacht, of aan een nog bredere consensus, alhoewel de term ook gebruikt is voor beperkte democratieën, waar een deel van het volk de macht bezat, -een grotere groep dan in een oligarchie-, terwijl het stemrecht beperkt bleef tot een minderheid. Ook is de term gebruikt om te verwijzen naar heerschappij door het beste deel van het volk, los van afkomst (meer hierover later).
Autocratieën en oligarchieën waren de norm ten tijde van de vroegste beschavingen. Autocratie was nog gangbaarder dan oligarchie, aangezien oligarchen vaak overhooplagen met elkaar en leiderschap van één persoon meer stabiliteit bracht. Vaak werden naties geregeerd door monarchieën, en soms door theocratieën. Wanneer de koning als god werd vereerd was er sprake van zowel het een als het ander.
Onder de leiding van Clisthenes werd in de zesde eeuw voor Christus de eerste democratie gesticht in Athene. Alle mannelijke burgers kregen stemrecht.
Verdere onderverdeling
Meer subtiele verschillen onder deze drie klassieke staats-/regeringsvormen zitten verder vooral in titels, privileges en erfelijkheidskwesties.
Monarchie (μονάρχης)
Van de Griekse woorden sμόνος (‘één’, ’enkel’) en ἄρχω (‘begin’ of ‘hoofd’).
Monarchie verwijst naar een staatsvorm waarbij één persoon de titel van staatshoofd bezit als een persoonlijke eer en niet simpelweg als vertegenwoordiger of ambtenaar van het volk. Een monarch is een niet-gewone burger die bevoegdheden worden verschaft gebaseerd op een constitutioneel systeem.
De meeste, maar niet alle, monarchieën zijn gebaseerd op erfelijke opvolging. Sommigen monarchen benoemen hun opvolgers. Gekozen monarchen bestaan ook (alhoewel ze zelden direct door het volk worden gekozen). Monarchen worden, als ze gekozen worden, vrijwel altijd voor het leven gekozen, maar zelfs dat is geen vereiste. Monarchen zijn soms voor specifieke termijnen gekozen. Het verschil met een president is dan grotendeels symbolisch.
In een absolute monarchie, zoals het bewind van Karel de Grote, heeft de monarch onbeperkte autocratische macht. Tijdens de Middeleeuwen werd dit in Europa veel minder gangbaar dan in de rest van de wereld. Gemengde staatsvormen werden de norm. Monarchen hadden veel macht, maar moesten de rechten van de adel en de burgerij in de steden respecteren. Elementen van aristocratie, en zelfs democratie, gingen samen met monarchie. De meeste zogeheten absolute monarchen uit de vroegmoderne tijd, waren eerder quasi- of semi-absolutistisch. Zelfs Koning Louis XIV kon geen wetten invoeren in provincies, zonder dat hun parlementen (regionale constitutionele hoven) deze accepteerden als consistent met de constitutionele traditie. De laatste paar eeuwen werd constitutionele monarchie steeds meer de standaard. De monarch moest zich houden aan een geschreven grondwet. Deze grondwet kende in eerste instantie de monarch vaak nog redelijk veel macht toe. In die context wordt ook wel gesproken van een semi-constitutionele monarchie. Pas later werd de norm, dat de koning ondergeschikt was aan een democratisch gekozen parlement, oftewel parlementaire democratie. Uiteindelijk ging vrijwel alle uitvoerende macht naar de regering en werd de rol van de monarch symbolisch. De meeste monarchieën in Europa vandaag de dag worden het best niet beschreven als constitutionele, maar als symbolische monarchieën (een term die Erik Ritter von Kuehnelt-Leddihn ook gebruikte).
Aristocratie (ριστοκρατία)
Van de Griekse woorden ἄριστος (’excellent’) en κράτος (‘heerschappij’).
In een aristocratie bezit een geprivilegieerde klasse (adel) de macht (of een groot deel ervan).
Oorspronkelijk was aristocratie niet automatisch gebaseerd op erfelijkheid. Het werd meer gebruikt als de positieve versie van een oligarchie. Over de eeuwen heen is de term pas meer gaan verwijzen naar een erfelijke klasse dan naar oligarchie (alhoewel niet-aristocraten soms die status kunnen winnen voor zichzelf en hun families).
Republiek (res publica)
Res publica betekent in het Latijn letterlijk publieke zaak.
De staat en het staatshoofd zijn nooit gebonden aan een specifieke persoon of familie. Daarom is een republiek nooit een monarchie.
Een republiek kan oligarchisch of democratisch zijn. Zelfs autocratie kan passen binnen een republiek als de positie van autocraat geen persoonlijke eer of privilege is. Alhoewel een republiek per definitie niet monarchisch is, kan deze wel aristocratisch zijn. Een republiek kan geleid worden door een erfelijke oligarchie/aristocratie. Ook kan er een aristocratische klasse met erfelijke privileges zijn die deel vormen van een(semi)democratisch staatsstelsel.
Een republiek waar de president uitvoerende macht uitoefent als beide staatshoofd en regeringsleider is a presidentiële republiek. Als een premier of kanselier als regeringsleider dient is er sprake van een semi-presidentiële republiek.