Goddelijke muziek en duivelse ruis
Een parabel
ReligieOoit, zo stel ik me voor, schiep God hemel en aarde en alle levende wezens erin met ons mensen als de kroon op de schepping.
We waren zowel gezegend als belast met het vermogen om de goddelijke muziek te horen, het bewuste besef onderdeel uit te maken van een door God gegeven menselijke ervaring.
Wat voor strijd er in de hemelen ook heeft plaatsgevonden, feit is dat op een moment het kwaad het niet verdragen kon dat de mens daar beneden alleen maar die goddelijke muziek hoorde.
Dus voegde hij ruis toe.
Eerst onhoorbaar zacht. Voor alle mensen werd de ruis van het kwaad overstemd door de majestueuze klanken van Gods symfonie. Zijn magnum opus was de uitdrukking van Zijn liefde voor ons en iedereen kon het luid en duidelijk horen. Maar in de loop der tijd begon het de mens op te vallen dat er afgezien van de goddelijke muziek ook iets op de achtergrond aanwezig was, hinderlijk, onaangenaam, gestaag aan volume winnend. God besloot daarom dat er een koor moest worden toegevoegd aan Zijn symfonie, zó overweldigend en zó ontroerend mooi dat het eenieder voor altijd duidelijk zou zijn hoe zeer Hij ons lief had.
En dus gebeurde het ruim tweeduizend jaar geleden dat behalve de instrumenten er plots stemmen te horen waren, zo mooi en zo ontroerend dat het tranen in de ogen bracht van iedereen die het koor hoorde. Het kwaad ondertussen broedde op wraak dus bleef het maar nieuwe methoden zoeken en vinden om de mensheid zich te laten concentreren op de ruis in plaats van op de muziek.
Toen kwam de dag dat mensen op aarde soms de muziek niet langer meer konden onderscheiden van de ruis. Sommigen beweerden dat de muziek simpelweg gestopt was te spelen en dat de Grote Dirigent het had opgegeven. Of erger nog… zij die het bestaan van de Grote Dirigent ontkenden en dus Zijn muziek. Mensen die beweerden dat er niets anders was dan de ruis van het kwaad, die beweerden dat er nooit iets anders was geweest dan de ruis.
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
De jaren verstreken en de dwalende, ruziënde mensen beneden op aarde braken zich het hoofd over hoe de muziek ooit geklonken had moeten hebben. Het kwaad, in al zijn hooghartigheid, besloot dat de tijd was aangebroken om alle mensen te knechten en hen wijs te maken dat de ruis al die tijd de muziek was geweest…
Ik, ondertussen, ik was één van die mensen die nog zachtjes op de achtergrond de muziek kon horen. Hoe meer ik mezelf afzonderde van de verlokkelijke ruis, hoe beter ik de eeuwige symfonie kon horen. Maar wat kostte het me moeite. Zó veel moeite. Mijn hele bestaan en alles om mij en anderen heen was immers doordesemd van de ruis.
Tot ruim 2 jaar geleden er iets begon te veranderen in de ruis. Terwijl ergens in de tijdruimte het kwaad besloot dat het geschikte moment was aangebroken om zijn ruis om te dopen tot muziek, in de hoop dat ieder mens op één knie voor hem zou gaan… hopeloos verward, misleid en murw geslagen het kwaad zou herhalen en zou uitroepen “Ja, de ruis ís de muziek” begon het een groeiende groep mensen op te vallen hoe onaangenaam de ruis eigenlijk was. Velen klampten zich nog steeds in hun wanhoop vast aan de ruis want het was het enige dat ze kenden. De ruis was hun enige constante. Maar anderen begonnen zich te ergeren aan de ruis en begonnen terug te verlangen naar de muziek. Voor die snel groeiende groep mensen, ikzelf was één van hen, was het moment daar waarop we opstonden en zeiden “Als wij de ruis niet uit kunnen bannen omdat ons hele bestaan ermee vervuild is, misschien moeten we dan vertrekken van de bronnen van deze ruis.”
En zo kwam het dat in het kielzog van kleine mensengemeenschappen die zich altijd al hadden weten te ontworstelen aan de ruis en altijd al op zoek waren geweest naar de muziek, er nu een tweedeling begon te ontstaan in de maatschappij. Zij die zeiden “er is niks anders dan de ruis en zo zal het altijd zijn.” En zij die zeiden “Deze ruis heeft mij niets meer te bieden, ik wil terugkeren naar de symfonie.”
En ik?
Hoe meer ik mezelf afkeer van de ruis en allen die er door bevangen lijken, hoe meer instrumenten ik begin te herkennen. Pauken, violen, trompetten… Met de bladmuziek in de handen lees ik over het Hemelse Koor dat ruim tweeduizend jaar geleden een vooraanstaande rol vervulde in deze Eeuwige, Goddelijke symfonie.
Ik kijk mijn mede luisteraars aan en zeg tegen hen “We hebben gedaan wat we kunnen. Sommigen horen slechts de ruis en willen niks anders dan de ruis. Laat ons dan de Muziek waarderen.”
Eric Dolce
Oberon