Het wezen van de technologie
Heidegger en onze Terminator-toekomst, deel 1
ReligieIn Die Frage nach der Technik beweert Martin Heidegger dat het wezen of de essentie van technologie ‘Gestell’ is (in het Nederlands soms als ‘bestel’ en in het Engels als ’enframing’ vertaald), iets wat op zichzelf niets technologisch is. Hoe is dat mogelijk? Als technologie slechts een werktuig is met een zeker nut voor ons, de uitvinders, hoe kan het wezen ervan iets anders zijn dan zijn bedoelde functie? Technologie is inert, daarom kan de essentie ervan niets anders zijn dan het doel of de betekenis die wij er aan toekennen. Heidegger is het daar niet mee eens. In werkelijkheid zit het wezen van de technologie niet in technologie, maar in onszelf. Tegelijkertijd is dit wezen niet ons wezen. Dat wil zeggen, Gestell is niet de essentie van het Zijn in zijn totaliteit. Veeleer is het een aspect van het Zijn dat andere aspecten verbergt of bedekt. Wanneer we gevangen zitten in de essentie van de techniek, wanneer technologie ons ‘inkadert’, hebben we geen toegang meer tot de andere facetten van het Zijn en is het wezen van de mens teruggebracht tot het wezen van de techniek.
Heidegger zegt dat Gestell als een boekenkast kan zijn die een verzameling boeken omvat en ondersteunt, of als een skelet waar een lichaam aan hangt. In het eerste voorbeeld ‘herbergt’ de techniek ons. In het tweede ondersteunt en onderligt het onze cultuur en ons Zijn. Zonder dit raamwerk zou ons lichaam tot een vormeloze, inerte blob ineenstorten en zonder boekenkast zouden de boeken in chaotische stapels door het huis slingeren of vergeten stof verzamelen in een donker hoekje. Een eenvoudiger, directer voorbeeld kan Heideggers concept nog duidelijker illustreren, namelijk dat van de lijst van een schilderij. De vier randen van de lijst kaderen het afgebeelde tafereel in. De lijst is geen onderdeel van de afbeelding, maar niettemin noodzakelijk om het te tonen en om überhaupt te bestaan. Een beeld is op zichzelf louter een nabootsing van het leven en de lijst geeft de grens tussen de afbeelding en het echte leven aan. Op deze manier kunnen we begrijpen hoe Gestell (denk aan de Engelse vertaling ’enframing’) de essentie van de technologie is en niet die van de mensheid. We zijn ermee verknoopt maar het bepaalt ons niet. De nabootsing van de werkelijkheid binnen de lijst kan nooit uit zijn lijst ontsnappen en deelnemen aan de volheid van het Zijn. Net zo kan de mensheid ingekaderd door de techniek niet aan de grenzen hiervan ontsnappen en de volheid van het menselijke bestaan ervaren.
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
Heidegger spreekt over bedekking en ont-dekking, waarin een aspect van of relatie tot het Zijn de andere overschaduwt zodra de mensheid er eenmaal toegang toe heeft. Eenmaal ingekaderd door technologie, kunnen we met andere woorden ons niet meer verhouden tot het Zijn in zijn volheid zoals we dat wellicht eens deden voor deze verhouding tot technologie. Maar, zoals gezegd, Gestell is zelf niet technologisch. Het is veeleer een instelling die een cultuur in zijn greep heeft in een zeker stadium van zijn ontwikkeling. Spengler, van wie Heidegger veel van zijn gedachten ontleend heeft, beweert dat een cultuur verschillende fasen doorloopt en dat gedurende deze fasen de cultuur erop gericht is bepaalde menselijke capaciteiten tot hun maximale potentieel te ontwikkelen. Binnen het spengeleriaanse model is het mogelijk voor een cultuur om het hoogtepunt van een bepaalde bedrijvigheid te bereiken, waarna het deze verlaat om nooit meer dezelfde graad van volmaaktheid te bereiken. Kort samengevat doelt hij hier op brede categorieen als godsdienst, kunst, wetgeving, taal en economie. Zodra deze gebieden hun zenith hebben bereikt, kan de cultuur niets anders doen dan steeds maar hetzelfde te reproduceren of erger nog, af te zakken tot disfunctionele, chaotische en gekunstelde parodieen van dit hoogtepunt. Volgens Spengler kan een beschaving millennia lang in deze versteende toestand voortbestaan.
Je hoeft maar aan de ontwikkeling van de schone kunsten te denken om deze theorie te bevatten. In het Italie ten tijde van de renaissance waren er beeldhouwwerken als de Pieta te zien en schilderijen als de Mona Lisa, terwijl het moderne westen niets dan chaotische Pollocks en opzettelijk lelijke en misvormde Picasso’s in zijn musea heeft hangen en beelden van buttplugs en obese vrouwen met bungelende schaamlippen de steden ontsieren. Wanneer een cultuur zijn meesterwerken voortbrengt, is het in de greep van de essentie van kunst, maar wanneer het vervalt tot reproductie en zijn vaardige architecten en ingenieurs verliest, waardoor het de middelen kwijtraakt om kunstwerken van het oude niveau te scheppen, is zijn verhouding tot het Zijn veranderd. Het heeft een nieuwe instelling gekregen en de toegang tot de oude is afgesneden. De menselijke verhouding tot het Zijn is zodoende altijd vlottend. Volgens Spengler raakt een cultuur uitgeput zodra het een zeker onuitsprekelijk eindpunt heeft bereikt en de toegang tot alle vormen die het op de verschillende voornoemde terreinen heeft geschapen wordt afgesneden, kunnen niet verder ontwikkeld worden, maar alleen nog maar eindeloos gekopieerd. Alle culturele voortbrengselen worden dan als levende fossielen van een cultuur die ooit met scheppingskracht begiftigd was.
In Über den Humanismus stelt Heidegger het anders: deze verkalkte toestand waar Spengler het over heeft is een soort van thuisloosheid (Heimatlosigkeit), bepaald door het verlaten van het Zijn door de zijnden (Seinsverlassenheit) en leidend tot zijnsvergetelheid (Seinsvergessenheit). Met andere woorden, we raken verstrikt in de uiteindelijke geestesgesteldheid van de beschaving, die van pure kwantificatie. Volgens Spengler is dit het versteende slotbedrijf van de economische denkwijze en economie zelf de laatste menselijke bedrijvigheid die een cultuur voortbrengt voordat het zijn levenswinter, oftewel de thuisloosheid tegemoet gaat. Dit is het wezen van de technologie, pure berekening, wat op zichzelf niet technologisch is. Het is de herleiding van al het Zijn tot kwantiteit, waarin alle voorwerpen tot hun nutswaarde of potentiele nutswaarde zijn teruggebracht. Wanneer men aan een werktuig denkt, snijdt dit hout. Millennia lang was deze verhouding tot technologie simpelweg een aspect van de totaliteit van het Zijn, opgenomen in de volheid van ons wezen.