Homo credens
Over de wetenschap als volksgeloof
Religie“Wahn! Wahn! Überall Wahn! Wohin ich forschend blick!”
Waan—de hedendaagse mens leeft in waan. Hij leeft in de waan van ongelovigheid, denkt dat hij bijgeloof en religieuze waan ontvlucht is. Hij zucht niet onder het juk van God of kerk en lacht om de geborneerde zielen die nog geloven dat er boven het uitspansel der hemelen een liefhebbende vader woont.1 Maar welk een zelfbedrog! De mens kán niet zonder geloof; en in deze slechts ogenschijnlijk goddeloze maatschappij zijn er andere goden waaraan de mens zich onderwerpt.
God is dood—ja! Maar met zijn dood hoorden wij reeds het zachtjes loeien van het gouden kalf uit de diepten der oudheid klinken. De mens versplinterde de stenen tafelen tegen de rotsen aan zijn voeten en viel op de knieën voor zijn eigen genot, in goud gegoten.2 Maar hoeveel beperkter is de mens, gevangen in zijn eigen huid, dan de mens die zijn ogen opheft naar de bergen; of naar de sterren? Waarheen vlood onze Faustische geest, dat wij ons laten beperken als vanouds? Zijn wij niet de ene beperking ontworsteld om onmiddellijk onder de andere gebukt te gaan? Ons verlangen naar de eeuwigheid is uitgedoofd als een kaars bij een open venster en de mensen pretenderen dat zij geketend aan de aarde vrijer zijn dan ware zij geketend aan de hemel.
Samen met deze primum pecatum—waar in mijn ogen de mens in feite een regressieve stap zet richting het dierlijke onder de banier van vooruitgang met het verheffen van de primaire levensbehoeften tot het summum des levens—samen met dit nederwaarts varen van de menselijke adem zag een nieuwe dogmatiek het levenslicht,3 die de oude van de troon heeft gestoten. Dit nieuwe dogmatische geloof draagt de naam De Wetenschap.
Hier valt een onderzoekend oog onmiddelijk op dat de gemiddelde mens heden ten dage een waarheidsgehalte ontleent aan wetenschappelijke bevindingen, zonder enige scepsis, die niet onderdoet voor het ad litteram lezen van religieuze geschriften.
Echter is de wetenschap zoveel armer voor de gelovige dan welk ander geloof ook; het beschrijft immers slechts een kosmologie, een wereldbeeld, zonder enigerlei troost daarmede te kunnen bieden en zonder ook maar enige ethische principes te kunnen begronden met hetgeen zij ons vertelt. Sterker nog: ik zou zelfs zeggen dat de wetenschap middels de Darwiniaanse analyse van the survival of the fittest, als vanzelf tot egoïsme leidt; en dat zelfs de eugenetica niet meer dan een logisch uitvloeisel is van deze visie. Er kan gezegd worden dat de wetenschap geen blaam treft gezien zij op ethisch vlak niets voorschrijft, echter zit hierin juist het gevaar, want het resultaat is dat de mens zijn eigen instinctieve tendensen volgt; hij waagt een poging zijn levenswijze zelf in te vullen en valt hierbij terug op zijn dierlijke aard—homo homini lupus est.4 Op deze wijze sluit de losbandige levenshouding van de hedendaagse mens naadloos aan op de ethische leemte die de wetenschap hem biedt.
Maar wat een armoede is zelfs de materialistische kosmologie, die de meer dan twijfelbare spiegeling die men werkelijkheid noemt tot absoluut verheft; die geen enkele stap verder zet daarbuiten en zich niet één enkel moment ter reflectie gunt om in te zien dat deze zienswijze het gehele eigen intellect — het subject tot de objecten van de werkelijkheid — buiten beschouwing laat.5 Het is alsof bij het aanschouwen van een schilderij, het doek buiten beschouwing wordt gelaten, bij een spiegelbeeld de spiegel. Aan het medium waarmede deze wereld zichtbaarheid gewint voor ons, het menselijke intellect, wordt totaal voorbijgegaan.
“Toch is het dit troosteloze geloof, dat tot het geloof van de massa is verworden; dit geloof waarbij gedachtes en gevoelens worden teruggebracht tot de door onze hersens razende elektrische signalen die de mens alle vrijheid geeft om tot slaaf te worden van zijn eigen verlangens.”
Toch is het dit troosteloze geloof, dat tot het geloof van de massa is verworden; dit geloof waarbij gedachtes en gevoelens worden teruggebracht tot de door onze hersens razende elektrische signalen die de mens alle vrijheid geeft om tot slaaf te worden van zijn eigen verlangens. Hiermede heerst het ongeluk; want onze verlangens kunnen nooit vervuld worden, of in het meest optimistische geval slechts zeer tijdelijk. Uit dit ideaal zal men derhalve nooit geluk kunnen putten, en daar men tot de gloeiende hemellichamen in het zwerk niet kan bidden om hulp of troost verwordt de mens tot een ongelukkig en eenzaam wezen, minder dan stof onder de vingernagels van de hemelgoden.
Laat mij afsluitend een moment nemen om te verhelderen dat ik met de wetenschap, specifiek het wereldbeeld bedoel zoals hierboven beschreven. Een naturalistisch, zelfs materialistisch wereldbeeld waar alles verklaarbaar wordt geacht vanuit de natuurwetten. Uiteraard betoog ik hiermede geenszins dat natuurwetenschappelijke bevindingen totale onzin zijn; au contraire, want om te begrijpen hoe de aanschouwelijke wereld zich gedraagt is wetenschap als systematische kennisvorm onvoorstelbaar waardevol. Het is natuurlijk tevens onwaar, dat een wetenschapper per definitie het reeds beschreven wereldbeeld aanhangt.
Ik keer mij echter tegen de wetenschappelijke hybris, waarmede de mens meent dat de wetenschap religie overbodig heeft gemaakt. Dit is een nonsensicale stelling, allereerst omdat wetenschap zich met geen mogelijkheid kan hullen in de mantel van de ethicus, waar een filosofische of religieuze leer wel ethische principes kan voorschrijven, en ten tweede omdat, op kosmologisch vlak, zij zich in de tempels van de metafysica niet kan wagen maar zich noodzakelijkerwijs moet beperken tot de louter objectieve wereld. Maar al te vaak wordt echter schaamteloos gepretendeerd dat het tegendeel waar is.
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
Het is voornamelijk de gewone mens die deze zienswijze verkondigt, zonder daarbij op de noodzakelijke nuances en begrenzingen te letten en met een zelfverzekerdheid die een zekere achterlijkheid verraadt, want een wijs man is dikwijls onzeker — scio me nihil scire.6 Dit zorgt ervoor dat wetenschappelijke beweringen met een niet gering aantal mitsen en maren klakkeloos op autoriteit voor waar aangenomen worden door de massa. Dit is niet inherent anders dan het op autoriteit aannemen van de waarheid van de schrift. Daarnaast benadrukt de wetenschapsvrezende mens met grote regelmaat dat hij niet gelovig is, alsof hij zichzelf hiervan poogt te overtuigen, terwijl hij zich ten diepste wel degelijk realiseert dat hij wel degelijk diepgelovig is maar zijn god de naam niet mag dragen.
Zo is en blijft de mens een geloofswezen, en hebben de verwoedde pogingen van filosofen om de mens van God los te maken er slechts toe geleid dat zij pretenderen ongelovig te zijn. Een hypocriete levenshouding die slechts in naam goddeloos is. Zo laveren zij tussen het traditionele geloven, waar zij wel degelijk waarde en troost kunnen vinden in hetgeen zij onvermijdelijk op autoriteit aan moeten nemen, en het kille materialistische wetenschapsvrezen. Het is niet te zeggen dat de mens dit type geloven niet kan overstijgen, echter de meeste mensen ontberen de intellectuele capaciteit hiertoe. Verdienen zij dan niet een anker dat hen troost en hoop geeft in het leven om zich aan vast te klampen, in plaats van dat zij verzinken in de grenzeloze oceanen van het bestaan?7
Seid umschlungen, Millionen! / Diesen Kuß der ganzen Welt! / Brüder, über’m Sternenzelt / Muß ein lieber Vater wohnen. - Friedrich Schiller, An die Freude. ↩︎
Exodus XXXII, 1-19. ↩︎
Prediker III, 21. ↩︎
“De mens is als wolf voor zijn medemens”, Latijns spreekwoord. ↩︎
cf. Arthur Schopenhauer, die Welt als Wille und Vorstellung, Vol. I, 1. Buch, p. 7. ↩︎
“Ik weet dat ik niets weet”, uitspraak van Socrates. ↩︎
Verwijzing naar het “Ozeanische Gefühl” wat Freud beschrijft o.a. in zijn werk “Die Zukunft einer Illusion”. ↩︎
Robert Lemm
Oberon
W. B.
Wat geweest is, zal weer zijn. Wat gebeurd is, zal weer gebeuren.
Er is niets nieuws onder de zon