Koninklijke bespiegelingen
Wie steekt zijn kroon boven het maaiveld uit?
ReligieToute nation a le gouvernement qu’elle mérite1
Lange tijd leefden de volken der aarde onder de heerschappij van een koning, met hier en daar een zeldzame uitzondering, totdat de volkeren besloten dat zij geen tirannie meer duldden. De schapen waren klaar met herders die hen mishandelden en verwaarloosden; want terwijl de koningen zichzelf volvraten in hun gouden zalen en smalend “Qu’ils mangent de la brioche”2 tot hun onderdanen fluisterden, leed het volk. Geen wonder dus dat in de harten van het volk het vuur van revolutie begon op te laaien, aangewakkerd door ideeën over volk en macht die voortkwamen uit de verlichting, en tot uitbarsting kwam aan het einde van de achttiende eeuw.
Aldus verloren de koningen hun bestuurlijke macht. We hebben de staat van hun oude hoofden ontdaan (in het Frankrijk van 1793 zelfs vrij letterlijk) en hebben de democratie ingeluid: vrijheid en gelijkheid voor iedereen! Vrijheid; want wij werden niet langer geregeerd, maar regeerden onszelf en gelijkheid; want met het kiesrecht verkreeg niemand méér macht dan een ander. Hoofdloos, herderloos gingen wij voort en maakten voortaan tezamen uit wat ons moest worden toebedeeld; zoals Multatuli het omschreef:
Alle schapen liepen tehoop en maakten een grondwet.—Of ’t in ‘48 geschiedde, weet ik niet, maar het jaar doet niet ter zake.—Volgens die grondwet dan, zouden alle schapen verheven worden tot herders, en A [de herder, red.] gedegradeerd tot schaap. Niet één princeps of voorste zou voortaan de kudde leiden, drenken en scheren, maar allen zouden allen… Dat ging niet! Iedereen wou voorgaan. Iedereen wou ’t eerst drinken, of liever nog, alleen. Iedereen had lust in scheren, maar niemand wou geschoren worden. Bovendien, alles blaatte door elkaar, en de ooien konden hun eigen lammeren niet verstaan. Men had de regering van eenling A allerdrukkendst gevonden, ondragelijk zelfs, maar bevond zich niet veel beter onder de tirannie van allen over allen.3
Zo hebben we het juk van een onderdrukkende tiran van onze schouders geworpen, maar hebben daarmede een wellicht nog zwaarder juk op ons genomen door het bestuur in eigen hand te nemen. Dat het merendeel van de bevolking geen bestuurlijke kennis heeft en al helemaal geen visie (verblind als ze zijn door dagelijkse beslommeringen en kleinburgerlijke belangen) weerhoudt ons er niet van om de democratie als de beste van alle mogelijke bestuursvormen te omarmen. Zo mogen wij ons allen beroemen op onze gelijke inspraak in ’s lands bestuur. Dat is een principiële kwestie; het egalitaire ideaal hooghouden immers wat telt, niet de kwaliteit van het bestuur dat daaruit voortvloeit.
De door de meerderheid gekozenen hebben dit verstand als vanzelfsprekend wel en degenen die geen verstand van iets hebben zijn bij uitstek geschikt om te beoordelen wie dat verstand wél hebben, zoals u zult begrijpen.
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
Voorts willen de volksvertegenwoordigers zelf hun functie natuurlijk vanuit de zuiverste motieven bekleden. Buiten kijf staat dat zij welzeker niet uit machtswellust aan hun politieke carrière beginnen of hun bestuurlijke functie op hun curriculum vitae willen toevoegen teneinde een comfortabele zetel te kunnen verkrijgen bij de directie van één of andere multinational na de afloop van hun bestuurlijke termijn.4
Daarbij is het gevaar van volkswoede kolossaal. Het volk laat zich immers gemakkelijk opzwepen tot schuimbekkende waanzin, tot niet te onderschatten zinsverbijstering. Het is precies de reden dat wij de rechtspraak niet aan het volk overlaten; Pilatus liet zich door het volk vermurwen de zoon Gods te laten kruisigen, hoewel hij zelf de onschuld van de hem voorgeleide reeds had geconstateerd. Maar hij was bang voor het woedende volk. Ook de gebroeders De Witt hebben, recenter en dichterbij, van de ontstemde volkswil kunnen proeven. Bij het landsbestuur mag woede dan de tijd hebben om te bekoelen, bemiddeld als deze is door het kiesrecht, ook hier is de waan van de dag van beduidend belang voor de verkiezingsuitslagen waarmee de macht van de bestuurders gelegitimeerd wordt.
Politici zijn zich van deze dynamiek bewust en maken de controlerende macht van het volk door op hun irrationele tendensen in te spelen eenvoudig vleugellam. Zo slaan bepaalde partijen een “populistische” toon aan in verkiezingstijd maar word van de gedane beloftes tijdens de ambtstermijn niets waargemaakt.
Wat ik u in de context van de volkswoede niet wil onthouden is een passage uit Some words with a mummy van de Amerikaanse schrijver E.A. Poe. Hierin wekt een gezelschap van eerbiedwaardige artsen met behulp van elektriciteit een Egyptische mummie uit zijn slaap van eeuwen. Deze antieke graaf poogt de dokters daarop te imponeren met verhalen over de superieure beschaving van het oude Egypte. Over de onberispelijke democratie laat hij zich enigszins kritisch uit:
We then spoke of the great beauty and importance of Democracy, and were at much trouble in impressing the Count with a due sense of the advantages we enjoyed in living where there was suffrage ad libitum, and no king. He listened with marked interest, and in fact seemed not a little amused. When we had done, he said that, a great while ago, there had occurred something of a very similar sort. Thirteen Egyptian provinces determined all at once to be free, and to set a magnificent example to the rest of mankind. They assembled their wise men, and concocted the most ingenious constitution it is possible to conceive. For a while they managed remarkably well; only their habit of bragging was prodigious. The thing ended, however, in the consolidation of the thirteen states, with some fifteen or twenty others, in the most odious and insupportable despotism that was ever heard of upon the face of the Earth. I asked what was the name of the usurping tyrant. As well as the Count could recollect, it was Mob.5
Het voorgaande in beschouwing nemende, kunnen we concluderen dat er op zijn minst sterk getwijfeld kan worden aan de waarde van het algemeen kiesrecht en de bestuurlijke geschiktheid van de voltallige bevolking. Een dergelijke twijfel is al oud, en reeds voordat de democratie op de hedendaagse schaal was toegepast schreef Plato het volgende:
Stel u voor iemand, die kapitein is van een schip. In grootte en lichaamskracht overtreft hij alle opvarenden, maar hij is een beetje doof en bijziende; ook schiet zijn kennis van de navigatie te kort. De matrozen betwisten elkaar het roer; ieder meent dat hij moet sturen, hoewel niemand ooit die kunst geleerd heeft, niemand ook een persoon kan noemen, door wien hem dat geleerd is, noch een tijd waarin hij leerde. Ja, zelfs beweren zij, dat men dat niet eens leren kan; wie beweert van wel, loopt kans door hen gevierendeeld te worden. Zij verdringen zich onophoudelijk om den kapitein, hem biddend en smekend, om toch het roer te mogen houden. Soms zelfs, als hij niet naar hen wil luisteren maar liever naar anderen, doden zij die anderen en werpen hen overboord. Den goedigen kapitein maken ze met bedwelmenden drank of op andere manier willoos en spelen den baas op het schip. Zij spreken den mondvoorraad aan, drinken en doen zich te goed, terwijl ze maar doorvaren, zoals zulke kerels dat doen. Daarbij komt nog, dat wie in staat is hen te helpen om den kapitein hetzij met een goed woordje hetzij met geweld er toe te bewegen hun de leiding over te laten, door hen geprezen wordt: hij heet een rasechte zeeman, een kundig roerganger, een kenner van de vaart. Wie dat niet doet, schelden ze uit voor een nietsnut. Maar wat een echte stuurman is, weten ze niet eens. Ze beseffen niet, dat hij op den tijd van het jaar, op het klimaat, de weersgesteldheid, op den stand der sterren, op de winden, op alles acht moet slaan, wat invloed uitoefent op zijn werk, wil hij inderdaad het bevel voeren over een schip. Ja, zij achten het niet mogelijk, dat men als stuurman met den wil van anderen geen rekening houdt, en toch een goed stuurman is. Als alles nu zo toegaat op het schip, dan moet een echte stuurman wel in de ogen van de opvarenden iemand zijn, die te hoog in de lucht zweeft en kletspraat verkoopt, iemand waar zij niets aan hebben.6
Uit deze parabel kunnen wij tevens opmaken, wat Plato als ideale bestuursvorm beschouwde: de monarchie. Uiteraard met de bindende voorwaarde, dat in de persoon van de koning staatsmacht en wijsgerigheid in één persoon verenigd dienen te zijn.7
Het koningschap is lange tijd innig verweven geweest met het hogepriesterschap. De koning was de pontifex, de bruggenbouwer, en Gods vertegenwoordiger op aarde. Hier zien we wellicht geen wijsgerige koning zoals Plato dit beoogde maar wel degelijk een leider wiens aandacht op het allerhoogste was gevestigd.
Nadat God dood was verklaard, is het sacraal koningschap met hem ten grave gedragen en vervangen door de moderne, en reeds democratische idee, dat een heerser de volkswil uit moet drukken. Dat de macht van een koning een dergelijke steun van het volk behoeft, is de traditionele culturen echter totaal vreemd. Niet de wankele zuil van de grillige communis opinio stutte de koninklijke macht maar het goddelijke en tijdloze. Evola schrijft hierover:
Wat in alle traditionele culturen ontbreekt en alleen zaak wordt van het daaropvolgende en reeds decadente tijdperk, is het seculiere, onheilige, simpelweg “politieke” idee van het koningschap en derhalve ook die van het primaat gegrond danwel op geweld en ambitie, danwel op natuurlijke en wereldlijke eigenschappen zoals intelligentie, kracht, bekwaamheid, moed, wijsheid, zorg voor het collectieve materiële welbevinden, enz. Vreemder nog is de traditie het idee dat de koning zijn macht ontleent aan degenen die hij regeert; dat zijn wetten en zijn autoriteit uitdrukkingen van het volksbewustzijn zijn en onderhevig aan de goedkeuring dezer. Aan de wortel van alle tijdelijke macht stond in plaats daarvan de spirituele autoriteit van iemand die als het ware een “goddelijk wezen in mensengestalte” was.8
Nu ben ik mij er terdege van bewust dat deze goddelijke basis in ons onttoverde, geseculariseerde tijdperk op minder begrip kan rekenen en de goddelijke basis, le droit divin wordt dan ook niet langer erkend. Wellicht kunnen we, als we dan de waarde van de monarchie buitenom een eventuele goddelijke legitimering beschouwen, een pragmatischer argument aandragen:
Der große Werth, ja die Grundidee des Königthums scheint mir darin zu liegen, daß, weil Menschen Menschen bleiben, Einer so hoch gestellt, ihm so viel Macht, Reichthum, Sicherheit und absolute Unverletzlichkeit gegeben werden muß, daß ihm für sich nichts zu wünschen, zu hoffen und zu fürchten bleibt; wodurch der ihm, wie Jedem, einwohnende Egoismus, gleichsam durch Neutralisation, vernichtet wird, und er nun, gleich als wäre er kein Mensch, befähigt ist, Gerechtigkeit zu üben und nicht mehr sein, sondern allein das öffentliche Wohl im Auge zu haben. Dies ist der Ursprung des gleichsam übermenschlichen Wesens, welches überall die Königswürde begleitet und sie so himmelweit von der bloßen Präsidentur unterscheidet. Daher muß sie auch erblich, nicht wählbar seyn: theils damit Keiner im König seines Gleichen sehn könne; theils damit dieser für seine Nachkommen nur dadurch sorgen kann, daß er für das Wohl des Staates sorgt, als welches mit dem seiner Familie ganz Eines ist.9
Uiteraard ontken ik niet dat een koning ondanks deze voorzorgsmaatregel toch tot tiran kan worden. De tegenmacht van het volk in de democratie lijkt mij echter vele malen minder geschikt als maatregel om falen en machtsmisbruik van hun leiders tegen te gaan. Daarbij speelt ook mee dat een koning van kindsbeen af wordt opgeleid voor zijn rol. Hij moet zowel besef krijgen van zijn verantwoordelijkheid als een wijsgerige levenshouding verkrijgen, opdat Plato’s ideaal in elk geval wordt nagestreefd. Daar religie als belangrijke leidraad in het leven van de gewone man kan dienen schept de kadering van deze wijsbegeerte in het religieuze daarbij een waardevolle verbinding tussen volk en koning.
Bij democratisch gekozen leiders is de kans veel kleiner dat dergelijke kwaliteiten voorhanden zijn, want zij zijn maar zelden al hun hele leven op deze rol voorbereid. Daarnaast weerspiegelen ze de voorkeur van de meerderheid en de meerderheid is niet tot wijsbegeerte geneigd.
Welke vrijheid, zo vraag ik mij af, verliezen wij nu werkelijk bij het herstellen van de monarchie? Hebben wij het niet minstens even slecht in een samenleving waar ons materiële welzijn door al onze medeburgers wordt bepaald? Dit voedt mijns inziens alleen maar de onderlinge onvrede tussen mensen en daarmede hebben we een rijk geschapen dat tegen zichzelf verdeeld is.10
Laat ons verder beseffen dat het ideaal van gelijkheid waarop de volksheerschappij gestoeld is een hang naar middelmatigheid is, en een verachting van allen die hun hoofd boven het maaiveld uit durven steken, die het wagen te excelleren.11 Zo onthult de afwijzing van de monarchie zich als de onwil om een van nature boven ons gestelde te dulden.
Evenmin kan dat andere grondprincipe; de vrijheid, ons tot zegen zijn. Overmatige vrijheid, zo zei reeds De Chateaubriand, leidt tot tirannie:
[L]es excès de la liberté mènent au despotisme ; mais les excès de la tyrannie ne mènent qu’à la tyrannie ; celle-ci en nous dégradant nous rend incapables d’indépendance : Tibère n’a pas fait remonter Rome à la république, il n’a laissé après lui que Caligula.12
Waartoe is deze bandeloze vrijheid noodzakelijk? Leidt het niet juist tot slechte keuzes en verwarring daar men zich geen houvast meer weet te vinden? Men neemt geen genoegen meer met het reeds voorhandene en reeds vergaarde maar wil steeds maar meer. In combinatie met de drang tot gelijkheid leidt dit daarbij tot jaloezie, want we horen immers allen gelijk te zijn en kunnen het niet verkroppen als vrouwe Fortuna een ander meer toelacht dan onszelf. Is, tot slot, de moderne mens niet evengoed de lage verlangens tot slaaf? Is hij niet slechts de ene tirannie ontglipt om in de armen van een andere en mijns inziens veel wredere te geraken?
Het is dwaas te veronderstellen dat de democratie voor verbetering vatbaar is, dat wij middels directe democratie, middels meer democratie, door op de juiste mensen of de juiste partijen te stemmen onze samenleving kunnen verbeteren. Dit laatste mag misschien een paar jaar helpen, maar is niet permanent houdbaar. De hele volksheerschappij opereert binnen hetzelfde paradigma, geworteld in de eerder benoemde waarden. Dit paradigma doorbreken vereist een afwijzing van deze waarden als grondprincipes. Dit is geen absolute verwerping van de waarden gelijkheid en vrijheid maar daarentegen een verwerping van hun absolute waarde.
In plaats van te proberen het onwerkbare werkbaar te maken, zullen we moeten inzien dat het democratische bestuursmodel niet geschikt is om de samenleving duurzaam tot baken te zijn. We hebben een instituut nodig dat maar beperkt door de tijd of menselijke feilbaarheid aan te tasten is, een leider die het volk bewondering en ontzag inboezemt, iets wat de onbeduidende middle managers die zich belangrijk wanen nooit zullen kunnen. Een lichaam heeft een hoofd nodig - geen van zijn ledematen, handen, voeten, maag of longen, kan deze taak op zich nemen. Laat ons ook de staat zijn hoofd teruggeven.
“Elke natie heeft de overheid die zij verdient.”, Joseph de Maistre. Uit: Correspondance diplomatique, Albert Blanc, (éd.), éd. Michel Lévy, 1861, t. 2, XLV. ↩︎
“Laat hen brioche eten”, apocriefe uitspraak van Marie-Antoinette, waarbij ‘brioche’ meestal met ’taart’ wordt vertaald. ↩︎
E.D. Dekker (Multatuli), Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten, MVIII (1871). ↩︎
Uiteraard is het tevens ondenkbaar dat sommigen vele termijnen achtereen blijven zitten terwijl de onvrede van het volk in protesten uitbarst en de onkunde van de volksvertegenwoordiger middels een reeks schandalen waarmede men een bingokaart zou kunnen vullen wordt geopenbaard. ↩︎
“Toen spraken we over de grote schoonheid en het belang van Democratie, en hadden daarbij de grootste moeite om de Graaf een duidelijke indruk te geven van de voordelen die wij genoten waar er algemeen kiesrecht was, en geen koning. Hij luisterde met grote belangstelling, en leek in feite niet een beetje geamuseerd. Na ons verhaal zei hij dat er lange tijd geleden iets zeer vergelijkbaars plaats had gevonden. Dertien Egyptische provincies besloten allen tegelijk om vrij te zijn om de rest van de mensheid tot een groots voorbeeld te zijn. Ze brachten hun wijzen tezamen en verzonnen de meest ingenieuze grondwet die men zich maar kan voorstellen. Een tijdlang lukte het hen verbazend goed, alleen hun gewoonte om op te scheppen was buitengewoon groot. De zaak eindigde echter in het samenvoegen van de dertien staten met zo ongeveer vijftien of twintig anderen onder het meest hatelijke en onverdedigbare despotisme waarvan men op aarde ooit had gehoord. Ik vroeg wat de naam van de usurpator was. Zo goed de Graaf het zich kon heugen, was het Mob (meute).” E.A. Poe, Some words with a mummy ↩︎
Plato, De Staat, boek VI. Vertaling van Dr. B.H. Bal (1953). ↩︎
Plato, De Staat, boek V. ↩︎
“Manca del tutto alle civiltà tradizionali, è solo cosa di un periodo successivo e già decadente, l’idea laica, profana, semplicemente “politica” della regalità, epperò anche quella di preminenze fondate, sia sulla violenza e l’ambizione, sia su qualità naturali e mondane, quali l’intelligenza, la forza, l’abilità, il coraggio, la saggezza, la sollecitudine per il bene materiale collettivo, e così via. Ancor più estranea alla tradizione è l’idea che i poteri vengano al Re da coloro che egli governa; che le sue leggi e la sua autorità siano espressioni della coscienza popolare, soggette alla sanzione di essa. Alla radice di ogni potere temporale stava invece l’autorità spirituale quasi di “natura divina sotto specie umana” J. Evola, Le sacre radici del potere; Il carattere sacro della regalità ↩︎
De grote waarde, ja het grondidee van het koningschap, lijkt mij daarin te liggen dat, daar mensen mensen blijven, één man zo hoog verheven, hem zoveel macht, rijkdom, zekerheid en absolute onaantastbaarheid moet worden gegeven dat hem voor zichzelf niets meer te wensen, te hopen en te vrezen blijft, waardoor het in hem, zoals in elk mens, huizende egoïsme als het ware door neutralisatie vernietigd wordt en hij daardoor, gelijk hij geen mens geweest was, gemachtigd is gerechtigheid te beoefenen en niet meer zijn eigen, maar enkel het algemene welzijn in ogenschouw te nemen. Dit is de oorsprong van het bijna bovenmenselijke karakter dat overal de waardigheid des konings begeleidt en hen zo hemelsbreed van het loutere presidentschap onderscheidt. Daarom moet het koningschap ook erfelijk, niet kiesbaar zijn: deels zodat geen mens in de koning zijn gelijke zien kan; deels opdat hij alleen voor zijn nakomelingen zorgen kan, door voor het welzijn van de staat te zorgen, dat volledig één is met de zorg voor zijn familie. A. Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung, II. Band, K. XLVII ↩︎
“Ieder rijk, dat inwendig verdeeld is, zal verwoest worden: en iedere stad of woning, die inwendig verdeeld is, zal geen stand houden.” Mattheus XII. 25, Petrus Canisius (1939). ↩︎
Zie voor een uitgebreidere behandeling het eerdere artikel Over het gelijkheidsprincipe. ↩︎
“De buitensporigheden van de vrijheid leiden tot despotisme; maar de buitensporigheden van tirannie leiden enkel tot tirannie; door ons te vernederen maakt deze ons tot onafhankelijkheid onbekwaam: Tiberius maakte van Rome niet opnieuw een republiek, hij liet zich opvolgen door Caligula.” F.R. De Chateaubriand, Mémoires d’outre-tombe, XLII. 14. ↩︎