L’art pour le vitalisme!
Een polemiek en pleidooi voor de moderne kunst
CultuurHet laffe rondgebazuin in rechts-conservatieve kringen aangaande de waardeloosheid van de moderne kunst, betuigt niet alleen van een gelobotomiseerde plebejersmaak, maar ook van een blinde geborneerdheid, die liever zwelgt en ten onder gaat in de vormeloze kitsch der halfzachten dan het omarmen van de kracht die te vinden valt in het reine individuele scheppingsproces van een nieuw en onbezonnen tijdperk. Mijn overtuiging over de waarde van de moderne kunst en de kritische houding jegens de conservatieve goegemeente zal mij niet populair maken, maar dat interesseert me niets: ik heb nooit getracht populair te zijn in een volière vol papegaaien. Liever ben ik een krassende kraai die vrij rondvliegt, zijn eigen wormen uit de grond trekt en daarmee een prachtig zwart verendek vormt. Eén van deze zelf getrokken wormen heet moderne kunst.
Om mijn onorthodoxe overtuiging toe te lichten dienen we eerst naar de functie, het nut, het doel van de kunst te kijken en te begrijpen waarom deze verder rijkt dan de kunst zelf. Een kunstwerk staat nooit op zichzelf, of het nu beeldend, dramatisch, prozaïsch, poëtisch of muzikaal is: een werk is nauw verbonden met zijn schepper, tijd en publiek. Het is dus onzinnig en onmogelijk om een kunstwerk ‘objectief’ te betrachten: zonder een subject dat waarneemt, valt er niet eens te spreken over objecten, dus ook niet over kunst. Dit is de metafysische basis die in acht dient te worden genomen bij het beoordelen van kunst. Het ontkennen van deze basis met de slogan l’art pour l’art is de grootste fout geweest die de Tachtigers hebben gemaakt. De Tachtigers wilden kunst maken die op zichzelf stond, los van de kunstenaar en het publiek, die alleen maar beoordeeld kon worden op grond van schoonheid en kwaliteit. En alhoewel deze slogan een verademing is vergeleken de krampachtige idee dat kunst de christelijke moraal zou moeten verkondigen, leerzaam zou moeten zijn of het volk zou moeten verheffen, schiet het mijns inzien het doel voorbij. Want het doel van de kunst is niet het maken van ‘goede’ kunst – welke maatstaven je ook zou gebruiken om de kwaliteit te beoordelen – maar het inspireren van het individu en hem aansporen tot actie. In al mijn bescheidenheid zal ik dit doel verwoorden met de slogan l’art pour le vitalisme.
Wanneer we met dit adagium de kunst bevrijden van haar dogmatische ketenen openen zich vele deuren, die eerder gesloten waren door traditie en conventie. Niet langer hoeft een schilderij figuratief te zijn of zichzelf verhullen in mythologische of Bijbelse taferelen. Niet langer drukt de verstikkende moraal zijn stempel op het palet van de kunstenaar. Het scheppingsproces is grenzeloos geworden, immer nieuwe hoogtes zoekend. Eén van de schilders die ik zou willen scharen onder dit l’art pour le vitalisme is Henri Matisse.
Matisse (1869 – 1954), vooral bekend van zijn latere papiers gouaches et découpés was een Franse schilder en een belangrijke vernieuwer op het gebied van de kunst. In 1890 onderging hij een blindedarmoperatie waarvan hij één jaar moest herstellen. Om de herstellende Henri wat op te vrolijken gaf zijn moeder hem een schilderdoos cadeau. Vanaf dit moment was de jonge Matisse verliefd op het schilderen en werd hij gegrepen door de kleuren om hem heen. De eerste schilderijen die hij maakte getuigen niet van een bijster groot talent. De donkere stillevens, geschilderd in een realistische stijl, zijn amateuristisch en zouden zo in een kringloopwinkel verkocht kunnen worden voor een euro of vijf, als ze de handtekening van de Franse schilder niet zouden dragen. Toch zet Matisse door, blijft oefenen en komt in contact met impressionisten en pointillisten. Zijn stijl, evenals zijn onderwerp veranderen en na een reis naar Zuid-Frankrijk met een collega schilder, breken eindelijk de intense kleuren door, de kleuren die vanaf dan zijn gehele oeuvre zullen bepalen. Hij wordt de hoofdfiguur van de fauvistische stroming (1905 - 1908) en produceert zijn meest bekende doeken. Eén van de meesterwerken uit deze tijd heet Le bonheur de vivre.
Te zien is een arcadisch landschap vol dansende en lanterfantende vrouwen die verpozen op een bed van goudgeel gras onder een bomenhemel vol verzadigde kleuren van een intens geluk. Matisse weet feilloos de bonheur weer te geven, zonder ook maar één realistische kleur te gebruiken. Perspectief is zo goed als opgeheven en meer dan de contouren van stevige billen en ferme borsten schijnt een vrouw niet te hebben in Matisses kleurrijke universum. In het middelpunt van het schilderij verschijnt een kring dansende vrouwen die later ook zou terugkeren in zijn meest bekende werk La danse II. De kring is echter niet gesloten. Er is plaats voor nog een danser, namelijk de aanschouwer. Matisse nodigt ons uit mee te dansen in zijn wereld vol licht en kleur. Als we Le bonheur de vivre zouden beoordelen met een figuratief, conventioneel en technisch oog, dan zouden we tot de conclusie komen dat het gepruts is, dat het niet realistisch is, geen perspectief heeft en ook door een kind getekend had kunnen worden. We zouden onszelf enorm te kort doen met zo’n conclusie, want de geweldige explosie aan levenslust en vitaliteit gaat hierbij verloren.
Eén ander voorbeeld van vitalistische moderne kunst is het werk van onze eigen oerhollandse Jan Cremer (1940). Cremer is vooral bekend als schrijver van het in 1964 verschenen boek Ik, Jan Cremer, maar ook al zo’n 70 jaar werkzaam als kunstschilder. Zijn vroege werken, waarvan het hoogtepunt La Guerre Japonaise is, worden gekenmerkt door een hevige sturm-und-drang of zoals hij het in zijn manifest “op beschadigde poten lopen” noemde: peinture barbarisme. De herkenbare vormen die bij Matisse nog aanwezig zijn, zoals de contouren van een vrouw, bestaan in het (vroege) werk van Cremer niet meer. Wild op het doek gegooide klodders verf strijden met elkaar in grillige vormen. De energie spat van het doek, alsof de schilder nog steeds bezig is met het scheppen en elk moment terug kan komen om het doek af te maken. Deze periode van Cremer wordt vaak vergeleken met het werk van Jackson Pollock, de grote boeman van de kunstminnende conservatieven. Is er waarde te vinden in deze vorm van moderne kunst? Buiten het feit dat abstract impressionisme beter beoordeeld en bekeken kan worden als scheppingsproces dan als eindproduct – worden vs. zijn – ben ik van mening dat ook deze kunst een functie heeft, namelijk het omverschoppen van het establishment. Er mag best tegen een gevestigde orde, tegen een traditie aangeschopt worden als deze oud, impotent, ziek en zwak is. Om een echt nietzscheaans kind te zijn, om rein te kunnen scheppen, moeten we ook een leeuw zijn geweest. De nietzscheaanse leeuw creëert een maagdelijk wit canvas voor het kind, opdat zijn scheppende geest de vrije loop kan krijgen. In dit licht zie ik het beeldende werk van Cremer: een golf vitalisme die voor geen morele draak van traditie wijken zal.
“‘Du sollst’ heisst der grosse Drache. Aber der Geist des Löwen sagt ‘Ich will’”
Deze twee schilders – ik had er nog veel meer kunnen noemen, zoals Manet, Monet, van Gogh, Salvador Dalì, Picasso – zijn maar een paar van de vele moderne kunstenaars die waarde en schoonheid weten te creëren op hetzelfde niveau als klassieke kunst. Een schoonheid die wellicht verschilt van traditionele en klassieke kunst en alleen bereikt kan worden door een andere bril op te zetten, maar desalniettemin een schoonheid die gebruikt kan worden als inspiratiebron in het domein van het actieve leven. Waar ik echter een voetnoot plaats bij mijn lof voor de moderne kunst is het luie geklieder en betekenisloos gekanker van zovele na-apers, die geen vakmanschap hebben en daarom hun werk maar overgieten met goedkoop engagement, als een kok die probeert zijn verschroeide biefstuk te maskeren met een flauwe pepersaus. Als kunst alleen maar kan afbreken, dan kan men net zo goed een sloopplaats bezichtigen. Het eindproduct mag geen schroothoop zijn. Vele moderne kunstenaars, waar ik in dit essay voorbeelden van heb gegeven, zijn echter geen bulldozers, maar de bouwers van een nieuw tijdperk. De ogen sluiten voor de geweldige dingen die zij op papier of het doek weten te zetten, alleen maar omdat ze niet figuratief zouden zijn, ‘omdat een kind het ook gemaakt zou kunnen hebben’, is niet alleen een gewillige inkapseling van de menselijke creativiteit en vitaliteit, maar ook een teken van geborneerdheid die de scheppende geest verlamt met een knagende wroeging dat alles wat nieuw is slecht zou zijn en we nooit boven de grootsheid van de oude meesters uit zouden kunnen groeien. Waarlijk, een politieke stroming die louter terug kan kijken en klagen over het nu, die verleerd is te scheppen, heeft geen recht op overleven. Ja, de moderne kunst is een moederpoel, maar wie heeft gezegd dat we onze kleren niet vuil mogen maken? Het is onze taak om de klompjes glinsterend edelmetaal met de goudpan uit de slikkerige rivier der moderne kunst te vissen.