Liberale critici van de islam
38 minuten leestijd

Liberale critici van de islam

Frits Bolkestein, Ayaan Hirsi Ali, Keyvan Shahbazi en Geert Wilders

Cultuur
Liberale critici van de islam
38 minuten leestijd

Kritiek leveren op het Christendom is vandaag de dag gemakkelijk. Spottende prenten over God en Jezus worden hoogstens met schouderophalen of licht sputteren der gelovigen over godslastering onthaald maar door de bank genomen meent zelfs de Christen dat, hoewel hij het doorgaans onterecht acht, kritiek en bespotting mogelijk moet zijn binnen het maatschappelijke discours. Hetzelfde geldt voor het Jodendom, het Hindoeïsme, Boeddhisme of welke andere religie ook.1 Ook is kritiek mogelijk op politieke ideologieën. Alom is de felle afwijzing van nazisme en fascisme, en ook kritiek op breed geaccepteerde stromingen als het liberalisme of socialisme is geen probleem. Maar kritiek op islam bevindt zich in de sfeer van het taboe.

Kritiek op islam stuit op twee reacties. Allereerst de reactie van jihadistische ideologen en jihadistische activisten. Dat kan zelfs leiden tot de dood van de islamcritici, zoals we weten uit de gevallen van Salman Rushdie (bijna dood), Theo van Gogh, Stéphane Charbonnier, Samuel Paty en Salwan Momika. Islamkritiek is letterlijk “levensgevaarlijk” want dikwijls is bewezen dat het publiekelijk uiten van islamkritiek gelijk staat aan het tekenen van het eigen doodvonnis.

Maar kritiek op islam stuit ook op een ander soort reactie, namelijk de reactie van mensen, vaak geen moslims, die de islam gaan verdedigen tegen de kritiek en die de criticus verwijten dat hij zijn kritiek geheel ten onrechte presenteert.2 De criticus wordt ter verantwoording geroepen omdat hij een fatsoensgrens overgaat met zijn islamkritiek of omdat hij naar het oordeel van de verdediger oneigenlijk gemotiveerd is. In de meer venijnige reacties op islamkritiek wordt de criticus verweten dat hij “moslims” (niet zozeer de islam) doelbewust kritiseert of zelfs “racistisch gemotiveerd” is. “Islamofobie” is een zwaar vergrijp, maar “christianofobie” niet.

Het zijn deze twee reacties op islamkritiek die maken dat deze zelden wordt gehoord, ook in de westerse wereld. In de niet-westerse wereld, de wereld waar islam de staatsgodsdienst is, is islamkritiek sowieso onmogelijk. De staat bestraft eventuele islamkritiek met draconische straffen, soms zelfs de doodstraf.3 Maar ook in de westerse wereld is islamkritiek dus bijzonder kwetsbaar vanwege de jihadistische reactie en de – laten we het noemen – politieke correctheid die de islam verdedigt tegen kritiek.

Toch komt, zij het spaarzaam, islamkritiek voor. Ook is islamkritiek nodig, want alleen wanneer de islam dezelfde weg zal gaan als het christendom (door de “wasmachine van de Verlichting”, zoals de Nederlandse islamcriticus Pim Fortuyn opmerkte) zal het mogelijk zijn de islam zich te laten aanpassen aan de eisen van de democratische rechtsstaat. Blijft die kritiek uit, dan zal de democratische rechtsstaat het onderspit delven tegenover een steeds radicalere vorm van islam. Uiteindelijk een islam die zich als helemaal superieur (“supremacistisch”) ten op zichte van de democratische rechtsstaat zal gaan gedragen.

Bij het mogelijk maken van islamkritiek staat dus wel wat op het spel.

Islamkritiek buiten de politiek

In Duitsland manifesteert islamkritiek zich bij Hamed Abdel-Samad.4 In Frankrijk Boualem Sansal.5 In Engeland Anne Marie Waters.6 Maar dit zijn allemaal mensen van buiten de politiek. Het gaat om publieke intellectuelen, journalisten, wetenschappers, niet om politici. Politici houden zich liever ver van dit onderwerp. Dat is begrijpelijk, want een politicus met een hoog profiel in de media loopt het risico slachtoffer te worden van een jihadistisch-terroristische aanval maar ook het slachtoffer van een “woke-aanval”, namelijk via een beschuldiging dat islamkritiek een uiting zou zijn van “racisme” of “vreemdelingenhaat”. Dit alles leidt ertoe dat islamkritiek beperkt blijft tot figuren die zich “in de marge” van de samenleving bevinden.

Maar niet in Nederland. Nederland is door een unieke combinatie van omstandigheden een land waar islamkritiek ook in de politiek een zekere rol speelt. Dat is met name het geval bij liberale partijen en partijen die zich weer hebben afgescheiden van liberale partijen. Daarover gaat deze beschouwing: politieke islamkritiek bij liberale partijen in Nederland.

De islamkritiek van Frits Bolkestein

De liberale partij waar de islamkritiek begon was de VVD: de partij voor vrede en democratie. Leider van die partij was in 1991 Frits Bolkestein (1933-2025). Op 12 september 1991 schreef Bolkestein een artikel in een linkse krant, De Volkskrant, waarin hij de politieke islamkritiek op de kaart zette. Het ging om het artikel De integratie van minderheden moet met lef worden aangepakt. Zoals uit de titel van het artikel blijkt behandelt Bolkestein zijn islamkritiek in het kader van een reflectie over minderhedenbeleid. Met minderheden ging het Bolkestein voornamelijk om islamitische minderheden en via het onderwerp van het minderhedenbeleid werd dus de islam tot voorwerp van kritiek gemaakt.

Laten we kort ingaan op de inhoud van dit artikel. Bolkestein leert in dit artikel dat de Europese beschaving berust op rationalisme, humanisme en christendom (niet islam). Als liberaal denkt Bolkestein dat de Europese beschaving “doordrenkt is van de waarden van het christendom”. Ook een liberale politicus zal dat erkennen, meent Bolkestein. Rationalisme, humanisme en christendom hebben een aantal fundamentele politieke beginselen voortgebracht. Bolkestein noemt: “de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, de verdraagzaamheid en de non-discriminatie”. Volgens de liberalen gaat het hierbij om universele beginselen.

Hoe verhouden zich deze beginselen tot de islam? Niet zo goed. In de wereld van de islam zijn godsdienst en staat innig met elkaar verweven (geen “scheiding”). Hoe zit het met de vrijheid van meningsuiting in de islam? Ook niet zo goed. Bolkestein wijst op de discussie rond de film Dood van een prinses7 die in vele landen niet mocht worden vertoond. Ook wijst Bolkestein op de fatwa over Salman Rushdie uit 1989.

Verder zit het ook met de verdraagzaamheid binnen de islam niet zo goed. Bolkestein verwijst naar een uitspraak van een godsdienstige leider in een programma van de Turkse Omroep Stichting die met een beroep op de sharia aangeeft dat wie zich verzet tegen de islam mag worden vermoord, opgehangen of geslacht. Niet bepaald verdraagzaam dus. Zijn dit excessen? Misschien. Maar: “feit blijft dat de wereld van de islam een gespannen verhouding heeft met zijn omgeving”.

Deze intolerantie van de islam is een probleem, want er is een “forse immigratie” van inwoners van islamitische landen naar West-Europa tot ontwikkeling gekomen. “Lag ons raakvlak met de cultuur van de islam vroeger ver weg, nu ligt het om de hoek”.

Wat de benadering van Bolkestein kenmerkt, is dat hij meent dat over de liberale beginselen (zoals gezegd: scheiding van kerk en staat, vrijheid van meningsuiting, verdraagzaamheid en non-discriminatie) niet te marchanderen valt. “Ook niet een klein beetje”. Bolkestein presenteert dit als grenzen aan de multiculturele samenleving. Als oplossing beveelt hij aan: integratie. En niet: “integratie met behoud van eigen identiteit”. Bolkestein pleitte voor een “groot debat” waaraan alle politieke partijen zouden moeten deelnemen: “over wat mag en wat kan, wat moet en wat anders dreigt”.

Bolkestein omstreden

Bolkestein’s rede bleek een knuppel in het hoederhok. Hij werd scherp aangevallen. De feminist Hedy d’Ancona achtte het artikel “beledigend voor de moslimgemeenschap”. De ex-communist Gijs Schreuders beweerde dat het artikel getuigde van “eigendunk, arrogantie en groepsegoïsme”.8 De sociaal-democraat Jacques Wallage sprak van “onderbuikgevoelens”. De kritiek is teveel om diep op in te gaan. Maar duidelijk was: Bolkestein had een gevoelige snaar geraakt, hij had grens overschreden met zijn islamkritiek.

Wat gebeurde verder met Bolkestein’s islamkritiek binnen de VVD? Het antwoord is: niets. Ook bij Bolkestein zélf niet, trouwens. Hij had zijn vuurpijl afgeschoten, maar hij gaf geen gevolg aan zijn prille poging tot islamkritiek. Precies tien jaar lang gebeurde niets met zijn kritiek. Maar toen kwam 9/11.

Op 9/11 2001 vloog een vliegtuig de Twin Towers in en werd islamkritiek wereldwijd weer een issue. In Nederland presenteerde zich toen een jonge Somalische vluchtelinge, Ayaan Hirsi Ali, die met soortgelijke punten kwam als Frits Bolkestein tien jaar eerder had gedaan, maar nu verwoord door een “ervaringsdeskundige”, een vrouw bovendien, een zwarte vrouw, die zelf het slachtoffer was geworden van vrouwenbesnijdenis en die had geleden onder de terreur van de islam als staatsgodsdienst.

De islamkritiek van Ayaan Hirsi Ali

Het is belangrijk iets verder in te gaan op het werk van Hirsi Ali, omdat zij het gezicht zou worden van de Nederlandse islamkritiek na 9/11. Zij ventileerde haar kritiek als Kamerlid voor de VVD, de partij van Frits Bolkestein. Tussen november 2001 en mei 2006 zou Hirsi Ali, ongeveer 5 jaar dus, een enorme impuls geven aan wat men het “islamdebat” of de “islamkritiek” heeft genoemd. Een hoogtepunt van die islamkritiek was de film Submission, een product van samenwerking met de cineast Van Gogh. In mei 2006 verliet zij Nederland voor een baan in de Verenigde Staten.

Deze film, Submission, werd op 29 augustus 2004 op de Nederlandse televisie vertoond. Op 2 november 2004 werd haar coauteur Theo van Gogh vermoord door de Nederlandse islamist Mohammed B. (geb. 1978). Het “werk” van B., ik bedoel zijn posts op internet waarin hij zijn opvattingen uiteenzet, zijn van belang omdat deze een idee geven van de wereldbeschouwing van een consistente en hoogst gevaarlijke jihadist. Indachtig de aansporing van Bernard Lewis om de islamisten te begrijpen (“it would surely be useful to understand the forces that drive them”)9 kan men moeilijk heen om B., en ook niet om de groep waarvan hij deel uitmaakte, de zogenaamde Hofstadgroep.

Ayaan Hirsi Ali (geb. 1969) kwam in 1992 naar Nederland. Zij leerde snel de taal spreken en rondde een studie af in de politicologie aan de Universiteit van Leiden. In 2001 begon zij haar loopbaan als publieke intellectueel met islam-kritische artikelen. Zo schrijft zij enkele weken na de aanslagen van 2001 in het dagblad Trouw het stuk “Gun ons een Voltaire”.

“Wie sinds 11 september de debatten in kranten, op tv en in debatcentra volgt, kan moeilijk anders concluderen dan dat de kritiek op de islam zowel in Nederland als in de rest van de westerse wereld sterk is toegenomen. Steeds weer rijst de vraag of de islam in zijn huidige vorm verenigbaar is met de democratie en de rechtsstaat zoals we die in Nederland kennen. Of is er een Verlichting en modernisering van de islam nodig?”10

De titel en opzet van het artikel is knap bedacht. Waarom? Westerse politici, intellectuelen en mensen uit het openbaar bestuur zijn over het algemeen lovend over Voltaire. Religiekritiek is geen probleem. Zij achten dat een vaste verworvenheid van de westerse cultuur. Christenen met “lange tenen” die zich beledigd betoonden over het bespotten van hun religie werden neergezet als een kleinzielige achterhoede. Maar als het ging om de islam waren die critici van de religie ineens een hele andere mening toegedaan. Op kritiek op de islam rustte een taboe. Bolkestein had dat al ervaren 10 jaar eerder. Kritiek op de islam werd afgedaan als beledigend, polariserend, racistisch, islamofoob, stereotypen bevestigend, hooghartig en bovenal: niet nodig. De islam werd gezien als een religie van “arme zielige mensen”: “La religion des faibles”, zoals de Franse intellectueel Jean Birnbaum het treffend formuleerde.

Hirsi Ali conformeert zich niet aan dat patroon. Dat was voor de politiek correcten een groot probleem. Want Ayaan is een zwarte vrouw, vluchteling, afkomstig uit Somalië, op de vlucht voor een uithuwelijking aan een neef die zij nog nooit had gezien en dus slachtoffer van wat de Nederlandse politicus Pim Fortuyn (1948-2002) en de filmmaker Theo van Gogh “achterlijke” culturele gebruiken noemden. Het was enigszins moeilijk haar als “extreemrechts” of “racistisch” of “islamofoob” te diskwalificeren. Hoe kan je een vrouw die zelf het slachtoffer is van vrouwenbesnijdenis het recht betwisten zich kritisch uit te laten over de islamitische cultuur? Met “Gun ons een Voltaire” richtte Hirsi Ali zich tot de Nederlandse Sprachherrschaftsklasse. Waarom misgunnen jullie “ons”, de mensen uit de islamitische cultuur, een Voltaire?

In Mijn vrijheid (2006) kijkt Hirsi Ali terug op de gebeurtenissen tijdens een debatavond op 13 november 2001 in Amsterdam. De avond stond in het teken van de vraag: “Het Westen of de islam, wie heeft een Voltaire nodig?”. Hirsi Ali schrijft:

“De ene spreker na de andere verdedigde de stelling dat het Westen een nieuwe Voltaire nodig had. Ze bespraken alles wat in het Westen niet deugde: de arrogantie om andere landen binnen te vallen het neokolonialisme en de decadentie van een cultuur waarin mensen alleen nog maar willen consumeren. Enzovoort. De gebruikelijke riedels”.11

Dit alles wist Hirsi Ali niet te bekoren. Zij had het gevoel dat iets fundamenteel mis was met deze analyse van de gebeurtenissen van 9/11. Zij stak haar hand op om een vraag te mogen stellen, kreeg de microfoon, en zei toen dit:

“Kijk eens hoeveel Voltaires het Westen heeft. Ontneem ons niet het recht op een eigen Voltaire. Kijk naar onze vrouwen en kijk naar onze landen. Kijk hoe wij allemaal vluchten en hier asiel vragen, en hoe mensen in hun waanzin nu vliegtuigen in gebouwen boren. Gun ons onze eigen Voltaire, want wij leven werkelijk nog in de Middeleeuwen”.

Dit lijkt op het artikel van Bolkestein van 10 jaar eerder. Tien jaar eerder had Bolkestein gevraagd om de universele betekenis te onderkennen van “de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, de verdraagzaamheid en de non-discriminatie”. Niet voor niets waarden waaraan de verlichtingsfilosoof een belangrijke formulering had gegeven. Nu zien we Hirsi Ali vragen om een “eigen Voltaire” voor de Arabische wereld. Voor de wereld van de islam.

In 2001 begon zij haar politieke carrière. Aanvankelijk bij de PvdA, een Nederlandse sociaaldemocratische partij. Maar zij vertrok al snel naar de VVD, een liberale partij. In 2002 gaat Hirsi Ali zelfs voor de VVD de Tweede Kamer in. Daar ontwikkelt zij zich tot een zeer kritisch Kamerlid met een geheel eigen koers (ook tegenover haar eigen partij), over de omgang met integratievraagstukken (het “minderheden-vraagstuk”, waarover Bolkestein het had) en met het radicaal-gewelddadig islamisme waarvan zij zelf het mikpunt van kritiek wordt en van geweldsdreigingen. Zij wordt een van de meest zwaar bewaakte politici van Nederland.

Zij maakt met de filmmaker en columnist Theo van Gogh de film Submission (2004), over de positie van de vrouw in de islamitische cultuur.

Op 2 november 2004 wordt Theo van Gogh vermoord in Amsterdam door een jihadist. Hirsi Ali besluit in 2006 Nederland te verlaten. Of liever: te ontvluchten. Zo wordt dat in het buitenland ook gepercipieerd. The New York Times schrijft een hoofdredactioneel artikel met als titel A Victory for Intolerance in Holland.12

Hiervoor gaf ik aan dat islamkritiek op twee reacties stuit. Allereerst op jihadistische dreiging. Als tweede op beschuldigingen van racisme, vreemdelingenhaat, islamofobie, vissen in troebel water. Ayaan werd min of meer het slachtoffer van het eerste maar ook van het tweede, zij het in mindere mate. Frits Bolkestein werd een slachtoffer van het tweede. Zou dat de reden zijn dat Bolkestein het met zijn islamkritiek na een voortvarende start in 1991 wel voor gezien hield? Waarom is hij daar nooit mee verder gegaan binnen zijn partij? Ayaan Hirsi Ali kwam min of meer als een geschenk uit de hemel in 2001. Zij was niet opgeleid door Frits Bolkestein. Hirsi Ali had haar eigen weg afgelegd en had zich als islamcritica aangemeld bij de VVD. Maar ook de islamkritiek van Hirsi Ali was maar een kort leven beschoren. Binnen haar partij, de VVD, vond zij nauwelijks bijval. Na de moord op Van Gogh hield zij het helemaal voor gezien.

De islamkritiek van Geert Wilders

De islamkritiek van Bolkestein uit 1991 werd overigens wel voortgezet, maar buiten zijn partij. De islamkritiek van Bolkestein werd opgepikt door een Kamerlid dat zichzelf in op 2 september 2004 afscheidde van de VVD, namelijk Geert Wilders. Hij verliet de partij vanwege meningsverschillen over de toetreding van het islamitische Turkije tot de Europese Unie. Wilders was categorisch tegen, maar de tot een soort compromis geneigde VVD wilde die toetreding onder bepaalde voorwaarden wel steunen. Na zijn vertrek begon hij als eenmansfractie in de Tweede Kamer onder de naam “Groep Wilders”. In 2006 ging deze Groep verder onder de naam de Partij voor de Vrijheid (PVV).

Binnen de PVV zou een ferm antiislambeleid en stevige islamkritiek verder worden gecultiveerd. Vóór de afscheiding van Wilders van de VVD had hij samen met Hirsi Ali nog een artikel in de krant geschreven onder de titel Het is tijd voor een liberale jihad.13 Maar de met een zeker gevoel voor ironische humor aangeduide “liberale jihad” zou er binnen de VVD nooit komen. Wel binnen de PVV.

De PVV zou voor “hun liberale jihad” wel een enorme sociale prijs betalen, namelijk de uitsluiting van het fatsoenlijk denkend deel der natie. We hebben hiervoor gezien dat islamkritiek stuit op twee reacties: (i) de reactie van jihadistische ideologen en jihadistische activisten die een veiligheidsrisico meebrengen voor de islamcriticus, (ii) de reactie van woke-activisten die islamcritici beschuldigen van vreemdelingenhaat, racisme en islamofobie. Beide reacties zijn enorm effectief. De effectiviteit van de jihadistische reactie zien we in de dood van Theo van Gogh, Stéphane Charbonnier, Samuel Paty en Salwan Momika. Niemand wil eindigen als de hiervoor genoemde personen en dus slikt men zijn islamkritiek wel in. Maar ook de woke-beschuldigingen van racisme en vreemdelingenhaat zijn zeer effectief. Geen fatsoenlijk mens wil als racist door het leven gaan en dus vermijdt men het direct islamkritiek te leveren.

De twee hiervoor genoemde reacties op islamkritiek zorgen ook voor een kolossale hypocrisie in het islamdebat. Niemand wil namelijk toegeven dat hij islamkritiek achterwege laat uit vrees voor een jihadistische reactie. Ook wil niemand toegeven dat hij islamkritiek achterwege laat om te vermijden dat hij of zij als “racist” wordt aangeduid. Mensen verzinnen dus allerlei uitvluchten om het achterwege blijven van hun eventuele islamkritiek te rechtvaardigen. Men veinst bijvoorbeeld niet te weten dat Theo van Gogh, Stéphane Charbonnier, Samuel Paty en Salwan Momika zijn vermoord vanwege hun islamkritiek. Het ligt “genuanceerder”, zegt men dan. Of men zegt: “maar islamkritiek is toch ook mogelijk op een rustiger manier, zonder dat mensen tot in het diepst van hun ziel beledigd worden?” Met dergelijke argumentaties rechtvaardigt men de facto dat Geert Wilders, net als Salman Rushdie, belaagd worden door jihadistische activisten.

De islamkritiek van Keyvan Shahbazi

Tot zover Bolkestein, Hirsi Ali en Wilders als islamkritici in liberale kring. Een derde persoon die binnen het kader van de VVD iets van islamkritiek probeert van de grond te krijgen is de de Nederlandse schrijver en cutureel psycholoog Keyvan Shahbazi (geb. 1964), afkomstig uit Iran met zijn boek De prijs van vrijheid14 (Ezo Wolf 2025). Het volgt op een eerder boek van Shahbazi waarin hij zijn ervaringen met islamistische terreur heeft uitgewerkt, namelijk De Amerikaan van Karadj15 (2021).

Nu zeg ik dat Shahbazi probeert zijn islamkritiek binnen het kader van de VVD te lanceren. Dat kan men afleiden uit het feit dat hij zijn boek aanbood aan de leider van de VVD op dit moment: Dilan Yeşilgöz-Zegerius. Maar men kan dat ook afleiden uit het feit dat Shahbazi zich grote moeite getroost afstand te bewaren tot de PVV van Geert Wilders. Dat afstand bewaren neemt extreme vormen aan waarbij hij het gedachtegoed van Wilders verkeerd typeert, maar het vooral verzwijgt. In het hierna volgende zal ik laten zien hoe hij dat doet. Ook zal ik aangeven waarom het onterecht is dat hij dat doet.

Shahbazi is een islamcriticus, een begenadigd stilist, en hij neemt geen blad voor mond in het benoemen van de halfslachtige houding van voornamelijk linkse auteurs in de omgang met de islam. Centraal in zijn boek staat de Iraanse revolutie uit 1979 en hoe Sjah Mohammad Reza Pahlavi (1919-1980) werd verdreven om plaats te maken voor het bewind van Ayatollah Khomeini (1902-1989). Khomeini werd als een Messias onthaald in Teheran na de val van de sjah, maar al spoedig bleek het tirannieke karakter van deze dictatoriale theocraat. De samenwerking tussen rood (links) en zwart (islam) in de strijd tegen de sjah werd snel opgeheven. Rood werd geëlimineerd door zwart en Khomeini c.s. vestigden een terreurregiem dat was gebaseerd op het onderdrukken van iedere vorm van democratische inspraak, het bestraffen van vrouwen en homoseksuelen voor vermeende zonden gepleegd jegens de “islam”, kortom een religieus geïnspireerde en gemotiveerde dictatuur.

Shahbazi wil ons kennelijk via zijn boek waarschuwen voor de islam. Hij roept de lezer op de feiten te zien zoals hij ze beschrijft en niet mee te gaan in de politiek correcte verdoezeling van de werkelijkheid. Met name over de aard van de islam is hij snoeihard. “Ik ben woedend op de zuivere islam, de profeet Mohammed, en de kwaadaardige Koranische ideeën”, schrijft Shahbazi (p. 130). Dus niet “dit heeft niets te maken met de islam” of “islam is maar hoe je het interpreteert” of welke andere uitvlucht maar gekozen wordt in het mainstream discourse. Nee, de islam is de oorzaak van het kwaad en deze dient te worden bestreden. Het onverzoenlijke karakter van zijn verzet tegen de islam komt ook tot uitdrukking in de volgende passage: “Ik noem het de zuivere islam, omdat ik daarmee de puurste en de meest oorspronkelijke ideeën van deze religie bedoel. Niet de supermarkt-islam die de gewone moslim aanhangt; een fantasiereligie waar je alleen elementen uitpikt die je goed uitkomen” (p. 130).

Shahbazi denkt ook dat de acceptatie van deze visie grote gevolgen heeft voor onze waardering van wat ik noem “het islamistisch theoterrorisme”. Wat zijn die gevolgen? Dat is dat je het volgende gaat inzien: “Het onschuldige bloed dat we nu in onze straten zien vloeien, is het resultaat van het praktiseren van het zuivere woord van Allah. Het staat allemaal letterlijk in de Koran en de leer van de profeet Mohammed” (p. 130). Dus Allah is voor Shahbazi eigenlijk de bron van wat hij noemt het islamitisch terrorisme. De Koran is de basis om dat terrorisme goed te verstaan. Nog een keer Shahbazi: “Allah onderhandelde niet over de waarheid, Allah is de enige ware weg; de zuivere waarheid, en Mohammed is de verkondiger van de zuivere waarheid” (p. 130).

Is wat Shahbazi zegt nieuw?

In hoeverre is het nieuw, wat Shahbazi schrijft in zijn boek? Het is duidelijk dat hij aansluit bij een debat dat al vanaf 1991 (het artikel van Bolkestein) gevoerd wordt in de Nederlandse samenleving. Dat debat werd opnieuw opgepakt in libeale kring op 24 november 2001, met de publicatie van Gun ons een Voltaire in het dagblad Trouw. Dat artikel was geschreven door een toen totaal onbekende Somalische vluchteling, Ayaan Hirsi Ali. Hirsi Ali zou het islamdebat gaan beheersen tot aan de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004. Na de moord op Van Gogh ging zij, zoals gezegd, naar de Verenigde Staten en verdween van de radar in Nederland.

De problemen die Ayaan aankaartte bij de islam zijn in 2025 nog grofweg dezelfde: huiselijk geweld, hoofddoeken bij de politie, achterstelling van de vrouw in het algemeen, ondermijning van de scheiding van kerk en staat, gewelddadige reacties op islamkritiek. De islamisering van de Nederlandse samenleving heeft vanaf 2001 tot aan 2025 alleen maar verder doorgezet. De islamistische theoterroristische aanslagen waarvan de moord op Van Gogh een van de eerste was (Nederland was “gidsland”) zijn alleen maar toegenomen (Deense cartoons in 2005, Franse cartoons in 2015, moord op Samuel Paty in 2020, mes aanvallen, en dan zijn dit slechts enkele “hoogtepunten”). Hoe kan het zijn dat het werk van Ayaan totaal vergeten is? Hoe kan het zijn dat Nederlanders totaal immuun zijn voor het soort van waarschuwingen dat Ayaan en eerder al Frits Bolkestein afgaf? Zes jaar lang is zij in Nederland bezig geweest met pogingen om iets van een bewustzijn voor de problematiek van de – wat zij noemde – “radicale islam” of het “islamisme” van de grond te krijgen. Niet gelukt. Van Gogh vermoord. Daarmee een van de belangrijkste critici van de islam kaltgestellt. Iedere potentiële criticus van de islam heeft de boodschap begrepen. Wie wil eindigen als Theo van Gogh? Of als Salwan Momika? Of zelfs Salman Rushdie (nog in leven maar wel zwaar gehandicapt).

De “voorgeschiedenis” van Shahbazi

Wat schrijft Shahbazi hierover? Eigenlijk: niets. Hij lijkt zich totaal niet bewust van zijn eigen “voorgeschiedenis” in Nederland. Hij maakt zelfs spelfouten in de naam van Hirsi Ali. Shahbazi schrijft verschillende keren “Hirshi Ali” (p. 131). Foutje, heeft geen principiële betekenis, kan men zeggen. Beschouw het dan maar als ironie. Ik denk echter dat Shahbazi zich helemaal niet heeft verdiept in het Nederlandse islamdebat zoals dat plaatsvond tussen 2001 en (grofweg) 2006.

Maar moet dat dan, kan men vragen? Mag Shahbazi niet de geschiedenis laten beginnen bij Shahbazi? Het is toch interessant wat hij te vertellen heeft over Iran en zijn literair talent is toch ongeëvenaard? Wat zit ik nu te zeuren?

Waarover hier wordt gezeurd, is dat een grondige bestudering van de “voorgeschiedenis” van belang is voor een goed begrip van de kansen dat Shahbazi gaat slagen met zijn islamkritiek. Ik denk dat die kansen nihil zijn. Shahbazi had moeten leren van de fouten die Ayaan heeft gemaakt. Hij had moeten inzien hoe de Nederlandse overheid, de Nederlandse politieke elite, de Nederlandse islamdeskundigen, de terrorismedeskundigen een afweermechanisme hebben ontwikkeld ten aanzien van het soort van beschouwingen zoals Shahbazi die ten beste geeft. Men luistert beleefd. Men zegt “Goh, joh, wat erg” maar vervolgens vraagt men “maar je wilt toch niet zeggen dat alle moslims terroristen zijn?”. Want dat zou “generaliseren” zijn, een doodzonde. Dus: einde discussie. Alles blijft zoals het was.

Shahbazi werkt al 20 jaar in Den Haag. Hij werkt voor ministeries. Maar heeft men daar wel naar hem geluisterd? Kennelijk niet, want de islamisering is alleen maar verder voortgeschreden. Shahbazi heeft Nederlandse bewindspersonen geadviseerd, lees ik in zijn boek (p. 133). Welke trouwens? Dat wordt niet duidelijk. Maar stel het zijn de ministers van justitie en veiligheid. Geen van die ministers lijkt ook maar een greintje te hebben opgepikt van wat Shahbazi ze moet hebben geadviseerd. Grapperhaus, Hirsch Ballin, Donner – alle ministers van justitie zijn (althans vanuit het perspectief van Shahbazi bekeken) islamknuffelaars. Zij praten met meel in hun mond als het op de islam aankomt. Zij leggen kennelijk het geraas en getier van Shahbazi moeiteloos naast zich neer, terwijl Shahbazi wellicht denkt belangrijke personen te hebben geadviseerd.

Heeft Shahbazi invloed?

Is Shahbazi wel bezig met “speaking truth to power”, zoals hij het zelf doet voorkomen? Jazeker, hij kritiseert de politici in Iran. Maar niet in Nederland. Hij schrijft over zijn eigen verhaal: “Dat verhaal moest verteld worden. Tienduizenden slachtoffers van het islamisme in Iran hebben al tientallen jaren geen stem, doordat ze vastzitten of in massagraven liggen. Mijn geweten laat mij niet toe om te zwijgen als daders worden witgewassen door een stel nepdeskundigen, als men schrijft dat dat regime ‘geen theocratische dictatuur’. Dát is pas smaad. Dát is pas laster” (p. 133).

Laten we eerst zien wat Shahbazi ziet als de kern van de islamkritiek. Hij schrijft: “Het begon met het boek De duivelsverzen van Salman Rushdie, vervolgens de tekeningen van Kurt Westergaard, de film Submision van Theo van Gogh en Ayaan Hirshi (sic!) Ali en tenslotte de tekeningen van het satirische blad Charlie Hebdo. Geen medium dat verontwaardigd genoeg was om ze te herdrukken of te vertonen en vervolgens de vraag te stellen: wie bepaalt wat mag en niet mag?” (p. 131).

Weet Shahbazi wel wat zijn bezwaren zijn tegen de islam?

Wat ik hierop zou willen corrigeren is: in Nederland begint het met de moord op Van Gogh in 2004. Dat was de eerste Nederlandse manifestatie van de invloed en macht van wat ik het “islamistisch theoterrorisme” heb genoemd. Ik heb dat gedaan in Het monotheïstisch dilemma: of de theologie van het terrorisme (2010). Bij mij is de theologie van het terrorisme geworteld in een bepaalde interpretatie van de islam. Ik noem die interpretatie “islamistisch”. Ik hou dus de mogelijkheid open van een niet-islamistische islam of “minder-islamistische islam”, wat Shahbazi dus afwijst als een “supermarkt-islam” of een “fantasiereligie”. Mijn redenen daarvoor zijn uiteengezet in het aangegeven boek.

Dat boek is verder uitgewerkt in In naam van God: elke dag een aanslag (2018), wat uitvoerig ingaat op de vele aanslagen die door islamistische theoterroristen worden gepleegd, en in Theoterrorism v. Freedom of Speech: from Incident to Precedent (2019) wat laat zien dat de “incidenten” van de Deense cartoons, de Franse cartoons, de moord op Samuel Paty, helemaal “geen incidenten” zijn maar een serie van opeenvolgende gebeurtenissen waarbij een eerdere gebeurtenis een precedent is voor een daarop volgende gebeurtenis. Het “oerprecedent” voor alle daarop volgende gebeurtenissen is overigens niet De duivelsverzen van Salman Rushdie, zoals Shahbazi ten onrechte schrijft (p. 131), maar de dreiging die Khomeini formuleerde ten aanzien van de Nederlandse showmaster Rudi Carrell in 1987, twee jaar voor de fatwa over Rushdie dus.16

Al deze zaken worden niet geanalyseerd in het boek van Shahbazi. Sterker, ze worden niet eens opgemerkt. Shahbazi ziet wel dat de cartoonaffaires hebben plaatsgevonden, dat Van Gogh is vermoord en dat dit soort incidenten – naar zijn smaak – de schuld zijn van “de islam”, maar de onderlinge verwevenheid van die affaires ontgaat hem. Ook ontgaat het hem wát in de islam het problematische is en wat de relatie is tussen islam en vrijheid van expressie (het voorwerp van reflectie in The Fall and Rise of Blasphemy Law (2016)).

Shahbazi noemt zichzelf “atheïst”. Hij zegt: “Denk na, twijfel, en zoek vanuit de reden naar antwoorden. Dan zul je zien hoe leuk het leven wordt, zonder de dwingelandij van de religie, zonder een verzonnen god! Daarom is de vrijheid van denken zo belangrijk” (p. 17). Shahbazi noemt dit “atheïsme”, maar een echte atheïst doet wel wat meer: die analyseert het wezen van de religies en die probeert ook aan te geven wat zijn bezwaren zijn tegen een theïstische opvatting op basis van een analyse van dat theisme. Het probleem met de radicale afwijzing van de islam in De prijs van vrijheid is dat Shahbazi helemaal geen analyse heeft gemaakt van religie, ook niet van de religie van de islam. Hij heeft geen studie verricht naar de hoofdtrekken van de monotheïstische religies. Het cruciale onderscheid tussen morele heteronomie en morele autonomie is hem onbekend,17 om maar iets te noemen. Hij begrijpt niet dat morele heteronomie (religie gaat voor op moraal) een element is van alle drie de monotheïstische tradities, maar dat binnen jodendom en christendom dit wordt gecorrigeerd door elementen van morele autonomie ontleend aan de verlichtingstraditie. Voor Shahbazi is het allemaal eenvoudig: je ziet ayatollahs geweld plegen, geweld in naam van de islam, dus is de islam verkeerd en hij ontwikkelt een rozige visie op de andere monotheïstische tradities. Jodendom in de eerste plaats, hoewel de morele heteronomie voorbeeldig wordt geïllustreerd in het verhaal van Pinechas uit Numeri 25.18 Het probleem is: Shahbazi heeft zich nog voor geen moment verdiept in de theologie van het terrorisme.

Shahbazi is 1 op 1 Wilders

Enigszins ironisch is dat het werk van Shahbazi nog de meeste overeenkomst vertoont met het werk van iemand van wie hij zich graag wil distantiëren, met het werk van Geert Wilders dus.

Wilders’ werk is grotendeels onbekend. Maar wie zijn werk serieus wil bestuderen kan dat doen in zijn boek Marked for Death: Islam’s War Against the West and Me (2012). Wilders houdt in dat boek, net als Shahbazi, de islam verantwoordelijk voor al het geweld en de onderdrukking waarmee we tegenwoordig worden geconfronteerd. De titel (“Marked for death”) verwijst naar het feit dat Wilders, net als Salman Rushdie, wordt aangewezen als doel van terroristische aanslagen (ik kom nog met voorbeelden aan het eind van dit artikel). Wilders behandelt daarin de cartoonkwestie (alleen de Deense, de Franse uit 2015 had in 2012 toen Wilders schreef nog niet plaatsgevonden) en hij vertelt dat hijzelf in 2003 voor het eerst te maken kreeg met islamitische geweldsdreiging in 2003, het moment waarop hij aandrong op onderzoek naar de al-Furqan moskee in Eindhoven (p. 7). Wilders gaat ook uitvoerig in op de moord op Theo van Gogh (p. 9), zoals bekend het begin van wat ik noem de theoterroristische belangstelling voor ons land. Wilders hekelt, net als Shahbazi, het wegschrijven van de islam als problematische factor. Hij kritiseert ook, net als Shahbazi, de overheidsstrategie om islam weg te schrijven als motiverende factor voor jihadisten. Het standpunt van de Britse regering was: “linking terrorism to Islam is inflammatory, and risks alienating mainstream Muslim opinion” (p. 11). Wilders verwerpt dat, net als Shahbazi. Ten aanzien van de moordenaar op Theo van Gogh schrijft Wilders: “I was angry at the assassin and his accomplices, I was angry at Islam – this doctrine that has people murdered for their opinions – and I was angry at the naïve politicians, journalists, and so-called intellectuals in the West who refuse to admit how dangerous Islam is and how fundamentally incompatible it is with our Western values and ideals” (p. 11). Deze zin zou 1 op 1 kunnen zijn overgenomen uit De prijs van vrijheid van Shahbazi, net als Wilders en Shahbazi het eens zijn over “how fundamentally different Islam is from all other religions” (p. 20). “De zuivere Mohammedaanse leer is expansiedrift door nietsontziende wreedheden en het onderwerpen van ‘ongelovigen’ tot de islam. Verzet je daartegen, dan wordt je vernietigd samen met alles wat je dierbaar is” (p. 19), schrijft Shahbazi in een zin die regelrecht zou kunnen stammen uit Marked for death.

Ook op het punt van hun houding tegenover Israël en de joden zitten Shahbazi en Wilders helemaal op één lijn. “Bijna 80 jaar na de Holocaust, zijn de Joden nog altijd de kanaries in de kolenmijn van de geschiedenis”, schrijft Shahbazi (p. 25).

Shahbazi’s verwerping van de PVV

Erkent Shahbazi de vergaande overeenkomst tussen zijn werk en dat van Wilders? Het antwoord luidt ontkennend. Hij bespreekt het boek van Wilders nergens expliciet. Hij heeft het waarschijnlijk ook helemaal niet gelezen. Maar Marked for Death is dus, zoals gezegd, 1 op 1 gelijk aan het boek van Shahbazi. Wat je wel ziet is dat Shahbazi zich expliciet afkeert van Wilders. Hij heeft het over het “doelloze populisme van de PVV” (p. 34). Doelloos? Maar de opstelling van de PVV is helemaal niet doelloos. Die opstelling is glashelder: tegen de islam, de islam heeft de schuld van alles wat misgaat in deze wereld. Shahbazi keert zich ook af van FvD. Hij heeft over de “bruine ondemocratische uitlatingen van FvD” (p. 34). Vooral die opstelling tegenover de PVV is intrigerend, omdat Shahbazi precies hetzelfde zegt als Wilders. Als Wilders opstelling “doelloos” is dan is die van Shahbazi dat ook.

Shahbazi plaatst overigens ook andere accenten dan bijvoorbeeld Ayaan Hirsi Ali. Hirsi Ali is niet helemaal consistent in haar taalgebruik ten aanzien van islam en islamisme, maar bijvoorbeeld in 2015 heeft zij het over het hervormen van de islam: “Why Islam Needs a Reformation”.19 Dit is ook het perspectief van haar Heretic: Why Islam needs a Reformation Now (2015). Ayaan maakt dus een onderscheid tussen enerzijds islam en anderzijds politieke islam, islamisme, radicale islam, zoals in: The Challenge of Dawa: Political Islam as Ideology and Movement and How to Counter It (2017).

Waar vinden we dan buiten de PVV wel een unverfroren verwerping van de gehele islam, zoals Shahbazi die pleegt? Dit vindt men bij auteurs die aan de Vlaamse politieke partij Vlaams belang zijn verbonden: Sam van Rooy in Voor vrijheid dus tegen islamisering (2018) en zijn vader Wim van Rooy in Waarover men niet spreekt: bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam (2015). De Van Rooy’s traden tevens gezamenlijk op als redacteur van een volumineus boek: De Islam: Kritische Essays over een Politieke Religie (2010), een boek dat eigenlijk “Zwartboek Islam” had moeten heten, maar dat kregen de schrijvers niet geaccepteerd bij de uitgever onder die titel. Ook met het werk van de Belgische indoloog Koenraad Elst vertoont het werk van Shahbazi vergaande overeenkomsten. Zie diens De Islam voor ongelovigen: Het Korangeloof in de praktijk (2016) en Moordwapens en dooddoeners: een handleiding voor het islamdebat (2016). Maar in Nederland staat Shahbazi tamelijk alleen. Nou ja, met Geert Wilders dus.

Wat ik hiermee wil aangeven is dat PVV en Vlaams Belang de islam in het algemeen op de korrel nemen, niet alleen de politieke islam of het islamisme. En Shahbazi hoort bij die school, de “islam-school”, niet bij de “islamisme-school”. Tegelijkertijd heeft Shahbazi het nergens over zijn ideologische medestanders. Hij verwijst niet naar de boeken van vader en zoon Van Rooy, ook niet naar de boeken van Koenraad Elst of naar die van Geert Wilders en hij heeft het zelfs expliciet over het “doelloze populisme van de PVV” (p. 34).

Het “doelloze populisme van de PVV”

Hoe valt dit te verklaren? Is Shahbazi een wellicht enigszins naïeve figuur die methodologisch-conceptueel zijn semantiek niet op orde heeft? Of probeert hij wellicht de PVV-boodschap onder een andere vlag dan die van de PVV ingang te doen vinden? Maar als dat laatste het geval is, waarom doet hij dat? Waarom zegt hij niet gewoon “ik ben PVV-er, punt uit”. Is dat om het sociaal stigma te vermijden dat rust op iedereen die zich met de PVV verbindt? Wil Shahbazi een nog steeds geziene gast of adviseur in Den Haag blijven? Wil hij zich ervan verzekeren dat hij nog steeds uitgenodigd blijft worden aan de praattafels van publieke omroep en wil hij in ruil daarvoor een beetje aan Wilders-bashing doen omdat hij wel weet dat dit het toegangskaartje is voor die positie? Wil hij, met andere woorden, vermijden dat hij in het sociale isolement komt waarin Wilders en elke andere PVV-er verkeert?

Dat werken voor de overheid beperkingen ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting met zich meebrengt zegt Shahbazi zelf in zijn boek. Hij zegt bijvoorbeeld: “De eerste keer dat ik als ambtenaar een stuk wilde publiceren heb ik mijn tekst de ambtelijke hiërarchische lijn ingestuurd. De titel van de bijgevolgde oplegnota was, Verzoek om toestemming voor publicatie. Het afdelingshoofd, de directeur, de directeur-generaal en de secretaris-generaal ‘corrigeerden’ mijn tekst met de pen en schreven er met deftige woorden relativerende bijzinnen bij. Voordat het voor de finale goedkeuring in de tas van de minister lag, was het al lang niet meer mijn opinie” (p. 140). Het behoeft weinig betoog dat de erkenning dat je een standpunt gaat innemen dat in wezen 1 op 1 een standpunt is zoals je dat bij Wilders aantreft wel niet zal gelden als een aanbeveling voor het afdelingshoofd, de directeur, de directeur-generaal en de secretaris-generaal. Maar erkenning dat je dezelfde positie inneemt als Wilders levert je ook geen interview op in NRC, De Volkskrant of een interview over je boek bij Buitenhof.

Nu ben ik misschien een beetje streng over Shahbazi. Misschien moet ik kijken naar wat hij wel doet, niet naar wat hij niet doet. Hij heeft een prachtig boek geschreven dat vol zit met rake typeringen over woke, over de ondermijning van de scheiding van kerk en staat door hoofddoekjes-dragende en in uniform biddende politieambtenaren20 en over talloze andere zaken. Mijn houding is over het algemeen ook altijd: vergeet de fouten van mensen, maar kijk naar wat zij goed doen. Maar zijn gehuichel over Wilders zit mij dwars. Wilders verkeert sinds 2003 in dezelfde positie als de twee geliquideerde Nederlandse staatsburgers (van Iraanse origine) die in Almere (2015) en Den Haag (2017) door het Iraanse staatsterrorisme zijn omgebracht. Wilders heeft alleen te maken met Pakistaans staatsterrorisme. Op 18 november 2019 is iemand veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor voorbereiding van een terroristische aanslag op Geert Wilders (Iqbal I.).21 Dit was onder andere vanwege Wilders’ plannen tot het organiseren van een cartoonwedstrijd. Tweede geval: op 14 oktober 2019 is Jawed S. tot 26 jaar en 8 maanden veroordeeld voor een terroristische aanslag op Amsterdam CS.22 Ook Jawed S. was gemotiveerd voor zijn aanslag door Geert Wilders. Ook weer vanwege de voorgenomen “Mohammed-cartoonwedstrijd” in de Tweede Kamer. Maar dan vraagt Wilders daar toch zelf om? Hij provoceert toch? Voor een antwoord op die vraag verwijs ik naar de overigens uitstekende beschouwingen over dit onderwerp in het boek van Shahbazi. Het gaat mij nu even over een ander punt, namelijk dat de dreiging dus niet alleen komt vanuit Iran, maar ook vanuit Pakistan. Maar wel volgens precies hetzelfde denkschema, namelijk jihadistische activisten die menen godslastering (lees: belediging van de islam) te moeten afstraffen. Zoals Khomeini zijn trouwe volgers in 1989 opriep tot het vermoorden van Salman Rushdie, zo heb je in het huidige Pakistan mensen die hetzelfde doen met Wilders. Eén van hen is een charismatische cricket-speler, Khalid Latif.23 Op 11 september 2023 is Latif door de Rechtbank Den Haag veroordeeld tot 12 jaar cel voor poging tot uitlokking tot moord op Geert Wilders.24 Bij Latif gaat het om een “seculiere figuur” die oproept tot moord en doodslag. Maar Pakistan kent ook religieuze en politieke leiders die hetzelfde doen. Mullah Muhammed Ashraf Jalali en TLP-leider Saad Hussain Rizvi riepen ook op tot geweld jegens Wilders bij politieke bijeenkomsten en op social media. Zij werden daarvoor veroordeeld door de Nederlandse rechter.25

Ik kan zo nog wel een tijdje doorgaan, maar dat zal ik niet doen. Ik voer deze gegevens op omdat ik vier punten wil maken.

Eén: de oriëntatie op Iran door Shahbazi is gezien zijn persoonlijke achtergrond begrijpelijk, maar ook onverantwoord. Dreiging komt niet alleen uit Iran, maar ook uit Pakistan, Afghanistan en andere landen die in de ban verkeren van wat ik islamistisch theoterrorisme noem.

Twee: uit het overzicht van de beraamde aanslagen op het leven van Geert Wilders blijkt dat in Nederland hij een belangrijk doelwit is van islamistisch theoterrorisme. Dit zou erkenning moeten krijgen van Shahbazi. Het is wrang dat hij (i) het werk van Wilders verzwijgt en (ii) voorzover hij daar iets van zegt het diskwalificeert als het “holle doelloze populisme van de PVV”.

Drie: ook is duidelijk dat de scherpe houding tegenover de islam (niet het islamisme) van Shahbazi slechts met één Nederlandse commentator grote overeenkomst vertoont: Geert Wilders. Dit verzwijgen is intellectueel niet bijzonder integer.

Vier: het kan zijn dat Shahbazi voor dat “verzwijgen” als reden heeft dat hij populair wil blijven bij de mainstream media en dat hij zijn positie in Den Haag als adviseur niet in de waagschaal wil stellen. Dat is mogelijk, maar dan zou ik toch willen zeggen: dit gaat niet werken. Je kunt in deze discussie alleen maar verder komen door een open en integere discussie van het onderwerp. Liberale takiyya betrachten zal op de langere termijn niet werken.

De toekomst van liberale politieke islamkritiek

Deze bijdrage begon met het artikel van Frits Bolkesein uit 1991. Bolkestein formuleerde vier punten waarop de islam in conflict komt met de beginselen van een universele morele orde, namelijk:

  1. de scheiding van kerk en staat,
  2. de vrijheid van meningsuiting,
  3. de verdraagzaamheid en
  4. de non-discriminatie.

Tien jaar later, in 2001, vroeg Ayaan Hirsi Ali om een “Voltaire” voor de islamitische wereld. Zowel het project van Bolkestein als het project van Hirsi Ali van tien jaar later hebben schipbreuk geleden. Hiervoor is duidelijk geworden wat de oorzaken zijn van die schipbreuk. Dat zijn, allereerst, de dreiging van het jihadisme: islamkritiek wordt afgeschrikt door jihadistisch theoterroristische actie (in Nederland tegenover Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali) en door politiek correcte woke-kritiek op islamcritici die worden beschuldigd van xenofobie, islamofobie en racisme (reeds met Bolkestein in 1991 en tot op de dag van vandaag met Wilders).

Een derde poging om binnen liberale kring iets van islamkritiek te laten doorklinken is die van Keyvan Shahbazi. Ook voor het slagen daarvan zijn de verwachtingen bijzonder laag. Dat heeft ermee te maken dat Shahbazi – waarschijnlijk uit angst voor de woke-aanklacht vanwege “racisme” jegens Geert Wilders – Wilders en zijn partij diskwalificeert als “doelloos populisme”.

Islamkritiek is daarmee binnen de politiek in Nederland totaal onmogelijk geworden. Is dat ernstig? Kan islamkritiek niet worden gedragen door onafhankelijke intellectuelen en journalisten?

Het antwoord op die vraag is: ja, dat is ernstig en nee, islamkritiek alleen gedragen door intellectuelen is onvoldoende. Immers de vier punten die Bolkestein in 1991 presenteerde vragen om een politiek antwoord. De discussie over de scheiding van kerk en staat speelt bij pogingen om het politieuniform aan te passen aan eisen van activisten die willen dat het mogelijk wordt gemaakt dat moslima’s hoofddoeken boven het uniform mogen dragen. De discussie over de vrijheid van meningsuiting vraagt om een politieke bescherming van die waarde, ook via wetgeving en rechtsspraak. De discussie over verdraagzaamheid vergt de erkenning van dit principe in allerlei situaties waarin een oprukkend islamisme een bedreiging vormt voor deze humanistische waarde in de westerse cultuur. De discussie over non-discriminatie speelt bij pogingen om via wetgeving ongelijke man/vrouw-verhoudingen binnen de islamitische cultuur tegen te gaan. Op zichzelf zijn dus de pogingen van Bolkestein en Hirsi Ali om islamkritiek een plaats te geven in de politiek van groot belang, net als het van groot belang is dat Geert Wilders die islamkritiek heeft geprobeerd gestalte geven binnen de PVV.


  1. Zie bijvoorbeeld Michael Kühnlein, Religionsphilosophie und Religionskritik: Ein Handbuch (2018) waarin de “gevaren van de terugkeer van het geloof” worden besproken, of Paul Henri Thiry Baron d’Holbachs L’esprit Du Judaïsme Ou Examen Raisonné De La Loi De Moyse Et De Son Influence Sur La Religion Chrétienne (1770) waarin hij felle kritiek levert op het Jodendom en verder Wendy Doniger, The Hindus: An Alternative History (2009) over het Hindoeïsme zoals deze ervaren zou kunnen zijn vanuit het perspectief van o.a. vrouwen en de kastelozen. ↩︎

  2. Zie bijvoorbeeld het boek van Peter Oborne, The Fate of Abraham: Why the West is Wrong about Islam (2023) waarin de auteur de Islamkritiek van de hand wijst als onrechtvaardig, het zien van spoken die niet zijn. ↩︎

  3. Zie: Cliteur, Herrenberg et al., The fall and Rise of Blasphemy Law (2016) ↩︎

  4. Hamed Abdel-Samad, Der Preis der Freiheit: Eine Warnung an den Westen (2024) ↩︎

  5. Thans levend in gevangenschap in Algerije; zie ook het artikel The West should demand the release of Algerian Islam Critic Boualem Sansal ↩︎

  6. Anne Marie Waters, Beyond Terror: Islam’s Slow Erosion of Western Democracy (2018) ↩︎

  7. Zie: The fall and Rise of Blasphemy Law Ch. 5: Death of a princess Cliteur, Houben & Slimmen (2016) ↩︎

  8. “Een paar uitingen geven de teneur aan. Zo vond minister-president Lubbers mijn artikel ‘gevaarlijk’ en meende Hedy d’Ancona dat het ‘beledigend voor de moslimgemeenschap’ was. Gijs Schreuders (ex-CPN) meende dat het getuigde van ‘eigendunk, arrogantie en groepsegoïsme’ en de publiciste Bernadette de Wit vond dat mijn artikel ‘anti-islamitisch was en zelfs racistische sentimenten aanwakkerde’. Sabri Kenan Bagci, voorzitter van het Inspraakorgaan Turken in Nederland, ten slotte, vond dat ik ‘onzuivere gevoelens’ bespeelde.” Bolkestein, De goede vreemdeling (HJ Schoo-lezing, 2011) ↩︎

  9. Lewis, The roots of muslim rage (1990) ↩︎

  10. Hirsi Ali, Laat ons niet in de steek Gun ons een Voltaire (20 mei 2006) ↩︎

  11. Hirsi Ali, Mijn vrijheid (2006), p. 336 ↩︎

  12. A victory for Intolerance in Holland (19 mei 2006) ↩︎

  13. Wilders & Hirsi Ali, Het is tijd voor een liberale jihad (12 april 2003) ↩︎

  14. Shahbazi, De prijs van vrijheid, (2025) ↩︎

  15. https://www.atlascontact.nl/boek/de-amerikaan-van-karadj/ (2021) ↩︎

  16. Cliteur, The Rudi Carrell Affair and its significance for the tension between theoterrorism and religious satire (2013) ↩︎

  17. Zie tevens: Cliteur, Moreel Esperanto: naar een autonome ethiek, 2007 ↩︎

  18. Numeri 25, 6-8: “En ziet, een man uit de kinderen Israëls kwam, en bracht een Midianietin tot zijn broederen voor de ogen van Mozes, en voor de ogen van de ganse vergadering der kinderen Israëls, toen zij weenden voor de deur van de tent der samenkomst. Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, den zoon van Aäron, den priester, dat zag, zo stond hij op uit het midden der vergadering, en nam een spies in zijn hand; En hij ging den Israëlietischen man na in de hoerenwinkel, en doorstak hen beiden, den Israëlietischen man en de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag van over de kinderen Israëls opgehouden.” ↩︎

  19. The Wall Street Journal, 20 maart 2015 ↩︎

  20. Ramadan verovert nu ook het politiekorps ↩︎

  21. Zie hier de uitspraak in die zaak. ↩︎

  22. Zie hier de uitspraak in die zaak. ↩︎

  23. The Liberum, Case of Pakistani Wilders threat Khalid Latif has far-reaching implications for Dutch sovereignty (8 september 2023) ↩︎

  24. Zie hier de uitspraak in die zaak. ↩︎

  25. The NL times, Pakistani mullah, political leader face lengthy prison terms for demanding Wilders’s murder (2 september 2024) ↩︎