Waarom gehoorzamen wij de overheid?
Het sociaal contract en Pieter Omtzigt
CultuurDe meeste mensen houden zich vrijwel automatisch aan de gangbare regels, wetten en sociale conventies. Maar waarom eigenlijk? Het is begrijpelijk dat mensen zich aan regels houden die efficiënt werken en duidelijk in ieders voordeel zijn, zoals rechts rijden in het verkeer. Maar mensen houden zich ook aan regels wanneer die voor hen, als individu, nadelig zijn. Zoals niet stelen en niet inbreken. Ook hier doen zij wat het gezag hun voorschrijft. Waarom eigenlijk?
Een psychologische verklaring
Een mogelijke verklaring is de volgende. Kinderen worden geboren met een kritiekloze aanvaarding van het gezag. Dat is een biologisch gegeven, want ze zijn voor hun survival de eerste jaren van hun leven volledig afhankelijk van hun ouders en moeten veel leren. Het is aannemelijk dat deze primitieve, biologisch gefundeerde gezagsaanvaarding bij het volwassen worden overgaat in het gevoel dat de wet en het gezag ‘van boven’ komen.
Een illustratie daarvan geeft de beroemde ‘zuil van Hammoerabi’, die te zien is in het Louvre in Parijs. Deze zuil, waarop de Babylonische koning Hammoerabi zijn complete wettenverzameling liet graveren, stamt uit ca. 1755 v.C. Op de top is afgebeeld hoe hij zijn wetten ontvangt van de god zonnegod Sjamasj. Ook de Tien Geboden komen van ‘boven’, vanaf de berg Sinaï. De christelijke vorsten later in Europa hebben vanuit deze gedachte geregeerd. Maar in de 17e eeuw liep het met de absolutistisch vorsten Karel I van Engeland, Peter de Grote van Rusland en vooral Lodewijk XIV van Frankrijk uit de hand. De absolutistische aanspraken van Lodewijk XIV worden gewoonlijk samengevat in zijn uitspraak “De staat, dat ben ik” en zijn pretentie te regeren met ‘goddelijk recht’ (droit divin).
Bij deze opvatting hoorde ook de vanzelfsprekende aanvaarding van de erfelijkheid van het koningschap. Immers, geen enkel zelfbewust mens accepteert het als een ander zonder goede reden de baas over hem begint te spelen. Het is niet voldoende als die zichzelf benoemt tot baas. Het is ook niet voldoende als die de sterkste en de slimste is, want dat is macht, geen recht. Daarom moet de heerser zijn macht ontlenen aan een instantie buiten hemzelf en aan deze eis voldoet de erfelijkheid van het koningschap. Bij deze inrichting van de staat immers bepaalt de heerser niet zelf of hij de baas wordt, maar wordt deze taak hem op de schouders gelegd door de loop van de geschiedenis. En de loop van de geschiedenis is in de hand van God.
Het ontstaan van het idee van een sociaal contract als reactie op de absolutistische vorsten van de 17e eeuw
In de tijd van de Verlichting ontstond, vooral in Engeland en Frankrijk, een zeer heftige reactie op de absolutistische vorsten. Voor de Franse philosophes, die merendeels atheïsten waren, ontstond het probleem hoe het gezag van de overheid, nu het niet meer hiërarchisch en religieus gefundeerd kon worden, op een andere wijze gefundeerd zou kunnen worden. In 1762 schreef de Fransman Rousseau een boek, Du contrat social, ‘Over het sociale contract’, waarin hij het gezag van de overheid niet langer verticaal legitimeerde, maar horizontaal. Hij beschouwde de mens als van nature goed en deze zou, mits hij niet werd bedorven door de cultuur, de dwang van de wetten niet nodig hebben. Verder stelde hij in de plaats van het goddelijk recht het ‘sociaal contract’, een denkbeeldig contract dat de mensen ooit onderling vrijwillig zouden hebben gesloten. Hierbij rijst natuurlijk de vraag wanneer deze gebeurtenis dan wel plaats gevonden zou hebben. Zelf schrijft Rousseau dat de bepalingen (clauses) van dit verdrag misschien nooit formeel onder woorden zijn gebracht (formellement énoncé). In dit verband is het nuttig te bedenken dat Rousseau zijn theorie ontwikkelde tijdens de opkomst van de vroege evolutietheorieën. Dit suggereert dat hij gedacht kan hebben aan een moment ergens in de verre oertijd, een soort mythisch moment.
De Reactionair
Boekenwinkel
Ondek onze grote collectie boeken, zoals De seksuele revolutie, in onze boekenwinkel.
Om de revolutionaire betekenis van het begrip sociaal contract goed te begrijpen moet men dit niet terugziend bekijken vanuit een hedendaags standpunt, maar vooruitziend vanuit een tijdstip dat ligt voor het moment dat Rousseau zijn boek publiceerde. Want anders raakt het schokeffect die zijn geseculariseerde theorie teweegbracht buiten beeld. Lodewijk XIV zei “Iedereen moet zich aan de wetten houden want die zijn heilig omdat ze een uitdrukking zijn van de wil van God." Rousseau daarentegen zei: “God bestaat niet en het is dus niet door zijn gezag dat de wetten heilig zijn. Maar ze zijn heilig omdat ze berusten op een heilige onderlinge afspraak”. Hij sprak in zij boek meerdere malen letterlijk van de heiligheid van het sociale contract en van de wetten.
Na enig wennen was deze nieuwe theorie best te verenigen met het christendom, want een menselijk contract kan heel goed tevens een religieuze dimensie hebben, denk bijvoorbeeld aan het huwelijkscontract. Het was ook hierdoor dat de religieuze lading van de vroegere verticale, hiërarchische gezagsopvatting voor een deel werd overgedragen op de nieuwe, in principe horizontale gezagsopvatting. Hierdoor kon het rechtssysteem nog lang blijven freewheelen op de vroegere religieuze fundering. Bovendien was er een aanzienlijk (hoewel gestaag afnemend) deel van de bevolking dat aan deze fundering vasthield. Daardoor bleef men in Europa over het algemeen toch met eerbied spreken over het gezag, bijvoorbeeld in termen van de ‘democratische rechtsstaat’. En de pastores en dominees konden op de kansel blijven bidden voor degenen die ‘boven ons gesteld zijn’ en de hoop uitspreken dat deze de wijsheid bezitten de juiste beslissingen te nemen.
De latere ontwikkeling van het idee van een sociaal contract
Maar er waren ook mensen die veel radicaler dan de meeste verlichtingsdenkers braken met de religieuze dimensie van de legitimering van het gezag. Zij geloofden niet alleen niet meer in het bestaan van God, maar verwierpen ook een groot deel van de cultuur en traditie die was opgebouwd in de tijd dat men nog wèl in God geloofde. Dat deden onder andere wereldhervormers als Marx en Lenin. Deze ontwierpen nieuwe, heel rationeel lijkende samenlevingsvormen en pretendeerden zich daarbij te funderen op ‘de wetenschap’. Aangezien zij de historisch gegroeide wetten en normen als in hoge mate willekeurig beschouwden, en meenden die zonder grote problemen te kunnen veranderen, schaften zij zaken als huwelijk en eigendom af. Die vonden zij niet efficiënt. Volgens hen moesten de mensen helaas tijdelijk door dwang in het gareel worden gehouden, maar later zou de ’nieuwe mens’ ontstaan die dat vanzelf deed.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond met de oprichting van de Verenigde Naties een nieuwe fundering van het gezag. Deze produceerden in de loop van de jaren een achttal ‘mensenrechtenverdragen’, waarvan de bepalingen geïmplementeerd moesten worden in de nationale wetgevingen. Gezien vanuit de burgers van de lidstaten van de EU werden deze bepalingen dus van boven af opgelegd en mede hierdoor verdween de persoonlijke betrokkenheid van de burger waar het sociaal contract op is gebaseerd naar de achtergrond. Vrijwel geen enkele Europese burger weet waar het verdrag van Rome over gaat, of dat van Brussel, of dat van Maastricht of Lissabon. Eens in de vijf jaar zijn er ‘Europese verkiezingen’ waarbij alleen iemand die daar heel veel moeite voor doet weet op wie hij stemt en wat de invloed daarvan zal zijn. Men kan kritiek hebben op de Verenigde Staten, maar daar weten de burgers bij de presidentsverkiezingen tenminste duidelijk waar ze aan toe zijn en zijn ze zeer betrokken. In Europa is de hoogste functionaris de voorzitter van de Europese Commissie, momenteel Ursula von der Leyen. Deze voorzitter wordt gekozen door het Europees Parlement en benoemd door de Europese Raad. Vrijwel geen gewone Europese burger weet wat dat betekent.
Sedert ongeveer 2000 heeft het aanvankelijke enthousiasme van de Europese burger voor de EU steeds meer plaats gemaakt voor onverschilligheid. Men is de EU gaan ervaren als een wetgevende instantie die niet minder top-down is dan het regime van Lodewijk XIV. Bovendien heeft er een stille mentaliteitsverandering plaats gevonden. Omstreeks 1970-80 ontstond de postmoderne wending, aanvankelijk een verandering in het denken die de mensen bevrijdde van de tirannie van de ‘grote verhalen’. Maar gebruik makend van deze wending schaften doordrijvers als Lyotard en Derrida ook de begrippen hoog en laag af. Hiermee werden de interpretaties van het sociale contract horizontaler dan ooit.
De gouden greep van Pieter Omtzigt
Op het ogenblik is het sociale contract opnieuw in de belangstelling gekomen door de politieke partij van Pieter Omtzigt. Hij vertegenwoordigt het verlangen naar een ’nieuwe bestuurscultuur’, dat wil zeggen een cultuur waarin het gewoon is om je aan gemaakte afspraken te houden en alleen te overleggen en te beslissen met voldoende kennis van zaken. Het is niet minder dan een gouden greep om deze nieuwe bestuurscultuur te willen baseren op een nieuw ‘sociaal contract’: een streven naar het nieuw doorleven van de oude gedachte van verbondenheid en van het daaruit eerlijk nakomen van je afspraken en beloften.
Er is echter wel een probleem. Omtzigt bekijkt in zijn boek het begrip sociaal contract vanuit de hedendaagse wereld. Dat is een wereld waarin een door velen als onbetrouwbaar ervaren overheid plannen bekend maakt waaraan niemand zich moreel gebonden voelt. En waarin de vakbonden collectieve arbeidsovereenkomsten sluiten waaraan men zich houdt alleen vanwege het zakelijk nut en zonder enige diepere motivatie. Zou het lukken in deze wereld het totaal horizontaal geworden begrip sociaal contract nieuw leven in te blazen als daarin niet iets wordt gelegd van een verticale dimensie? Hoe moeilijk het dan ook is die dimensie voor de hedendaagse tijd te definiëren?