Het narrenschip
12 minuten leestijd

Gastauteur

Het narrenschip

Een allegorie van wokisme avant la lettre

Het narrenschip
12 minuten leestijd

Het narrenschip is een antieke meme die begonnen is bij Plato. In Politeia, oftewel De staat, beschrijft hij een schip dat met man en muis vergaat omdat de ruziënde bemanning het er niet eens over kan worden wie de kapitein moet zijn. Zoals dat gaat met memes is deze op allerlei manieren bewerkt door allerhande kunstenaars en schrijvers, van Jeroen Bosch tot Jim Morisson en van Michel Foucault tot Freek de Jonge. Ook de beruchte anarchoprimitivist Theodore Kaczynski, beter bekend als de Unabomber, heeft er zijn pen aan gewaagd. In dit tijdperk dat zo in het teken van de archetypische Nar staat, leek het ons gepast dit opstel integraal te herpubliceren. Met dank aan verbodengeschriften.nl presenteren wij u, het narrenschip.



24 Augustus 1999, geschreven in de gevangenis door Theodore Kaczynski.

Er waren eens een kapitein en matrozen op een schip, die zo trots op hun zeemanschap en zo hoogmoedig waren geworden, en zichzelf zo fantastisch waren gaan vinden, dat ze gek werden. Ze verlegden de koers van hun schip naar het noorden en zeilden door tot ze ijsbergen en gevaarlijke ijsschotsen tegenkwamen, maar ze bleven maar noordwaarts doorzeilen naar steeds meer gevaarvolle wateren, alleen maar om zichzelf in de gelegenheid te stellen om nog virtuozere staaltjes van zeemanschap te verrichten.

Toen het schip steeds noordelijkere breedtegraden bereikte, gingen passagiers en bemanning zich in toenemende mate onbehaaglijk voelen. Ze begonnen onder elkaar ruzie te maken en te klagen over de omstandigheden waaronder zij verkeerden.

“De duvel hale me,” zei een matroos eerste klas, “als dit niet de beroerdste reis is die ik ooit heb gemaakt. Het dek is spekglad van het ijs; als ik op de uitkijk sta snijdt de wind als een mes door mijn pak; elke keer als ik het voorzeil reef, bevriezen die verrekte handen van me bijna; en het enige wat ik er voor krijg zijn die vijf kloteshilling per maand.

“Jij denkt dat je het beroerd hebt!” zei een vrouwelijke passagier. “Ik kan ‘s nachts niet slapen van de kou. Op dit schip krijgen vrouwen niet evenveel dekens als mannen. Dat is niet eerlijk!”

Een Mexicaanse zeeman bemoeide zich ermee: “Chingada! Mijn gage is maar de helft van dat van de blanke zeelui. Wij hebben heel veel eten nodig om onszelf in dit klimaat warm te houden, en ik krijg mijn deel niet; die blanken krijgen meer. En het ergste is dat die stuurlui mij altijd bevelen geven in het Engels in plaats van in het Spaans.”

“Ik heb meer reden tot klagen dan wie dan ook,” zei een indiaanse Amerikaanse zeeman. Als die withuiden het land van mijn voorouders niet ingepikt hadden, zou ik niet eens op dit schip zijn, hier tussen al die ijsbergen en poolwinden. Dan zou ik nu gewoon wat in een kano rondpeddelen op een heerlijk rustig meer. Ik heb recht op compensatie. De kapitein zou mij op zijn minst moeten toestaan om een casino te runnen, zodat ik wat geld zou kunnen verdienen.”

De bootsman nam het voor hem op: “Gisteren noemde de eerste bootsman me een flikker, alleen maar omdat ik pijp. Ik heb het recht om te pijpen zonder dat iemand mij daarom uitscheldt.”

Op dit schip worden niet alleen mensen mishandeld,” viel een dierenvriend onder de passagiers hem in de rede, met een van verontwaardiging trillende stem. “Vorige week zag ik verdomme dat de tweede stuurman de scheepshond twee keer een trap gaf!”

Een van de passagiers was professor aan een universiteit. Handenwrijvend riep hij uit: “Dit is allemaal vreselijk! Het is immoreel! Dit is racisme, seksisme, soortisme, homofobie, en uitbuiting van de arbeidersklasse! Het is discriminatie! We moeten een rechtvaardige maatschappij krijgen: gelijke beloning voor de Mexicaanse zeeman, een hogere gage voor alle zeelui, compensatie voor de Indiaan, evenveel dekens voor de vrouwen, een gegarandeerd recht om te pijpen, en de hond mag niet meer geschopt worden!”

“Ja, ja!” schreeuwden de passagiers. “Ja, ja!” schreeuwde de bemanning. “Het is discriminatie! We moeten onze rechten opeisen!” De scheepsjongen schraapte zijn keel.

“Ahum. Jullie hebben allemaal een goede reden om te klagen. Maar wat we volgens mij eigenlijk moeten doen is de boot keren en weer naar het zuiden varen, omdat we, als we naar het noorden blijven koersen, vroeg of laat ongetwijfeld schipbreuk lijden, en dan heb je helemaal niets meer aan je gage, je dekens, en je recht om te pijpen, omdat we dan allemaal verzuipen.”

Maar niemand schonk hem enige aandacht, omdat hij maar de scheepsjongen was.

De kapitein en stuurlui hadden vanaf hun plaats op het achterdek toegekeken en geluisterd. Ze glimlachten en knipoogden naar elkaar, en op een wenk van de kapitein kwam de derde stuurman vanaf het achterdek naar beneden, slenterde naar de plek waar de passagiers en bemanningsleden zich hadden verzameld en baande zich een weg door de menigte. Hij trok een heel ernstig gezicht en sprak als volgt:

“Wij officiers moeten toegeven dat er op dit schip een aantal onvergeeflijk dingen zijn voorgevallen. Wij hadden ons niet gerealiseerd hoe beroerd de situatie was, tot we jullie klachten vernamen. Wij zijn van goede wil en willen jullie rechtvaardig behandelen. Maar – goed dan – de kapitein is behoorlijk conservatief en is nogal aan zijn eigen manieren verknocht, en moet misschien wat opgejut worden voordat hij enige wezenlijke verandering doorvoert. Mijn persoonlijke mening is dat jullie, als jullie maar hevig zullen protesteren – maar altijd vreedzaam en zonder ook maar een van de regels van het schip te overtreden – de kapitein uit zijn passiviteit kunnen wakker schudden en hem kunnen dwingen om de problemen, waar jullie net over geklaagd hebben, aan te pakken.

De Reactionair

Boekenwinkel

Ondek onze grote collectie boeken, zoals Desengaño, in onze boekenwinkel.

Desengaño

Nadat hij dit had gezegd, liep de derde stuurman weer terug naar het achterdek. Terwijl hij terugliep riepen de passagiers en de bemanning hem na, “Halfzachte! Hervormer! Salon-liberaal! Kapiteinsmarionet!” Maar toch deden ze wat hij had gezegd. Ze verzamelden zich en masse bij het achterdek, schreeuwden verwensingen naar de officiers en eisten hun rechten op: “Ik wil meer loon en betere arbeidsomstandigheden,” schreeuwde de matroos eerste klas. “Evenveel dekens voor de vrouwen,” gilde de vrouwelijke passagier. “Ik wil mijn bevelen in het Spaans,” riep de Mexicaanse zeeman. “Ik wil dat ik het recht heb om een casino te drijven,” schreeuwde de bootsman. “Geen honden meer schoppen,” kreet de dierenvriend. “Revolutie nú,” brulde de professor.

De kapitein en zijn stuurlui staken de koppen bij elkaar en overlegden een paar minuten, en al die tijd knipoogden, knikten en glimlachten ze naar elkaar. Toen liep de kapitein naar de voorkant van het achterdek en onder het mom van een grote toegeeflijkheid, kondigde hij aan dat de gage van de matroos eerste klas verhoogd zou worden tot zes shilling per dag; de gage van de Mexicaan zou stijgen tot tweederde van dat van een blanke, en het bevel om het voorzeil te reven zou voortaan in het Spaans worden gegeven; vrouwelijke passagiers zouden een extra deken krijgen; de Indiaanse matroos zou op zaterdagavond een casino mogen runnen; de bootsman zou geen flikker meer worden genoemd, zolang hij het pijpen strikt privé zou houden; en de hond zou niet meer worden geschopt tenzij hij echt iets stouts deed, zoals eten jatten uit de kombuis.

De passagiers en bemanning vierden deze tegemoetkomingen als een grote overwinning, maar de volgende morgen voelden ze zich alweer ontevreden.

“Zes shilling per maand is een schijntje, en als ik het voorzeil reef, bevriezen mijn vingers nog steeds,” mopperde de eerste stuurman. “Ik krijg nog steeds niet dezelfde gage als de blanken, of genoeg eten voor dit klimaat,” zei de Mexicaanse zeeman. “Wij vrouwen hebben nog steeds niet genoeg dekens om onszelf warm te houden,” zei de vrouwelijke passagier. De andere leden van de bemanning en de passagiers uitten dezelfde klachten, en de professor fokte hen op.

Toen ze daarmee klaar waren, verhief de scheepsjongen zijn stem – dit keer luider zodat de anderen niet zomaar om hem heen konden: “Het is echt vreselijk dat de hond wordt geschopt omdat hij een stuk brood uit de kombuis pikt, de vrouwen niet evenveel dekens hebben, bij de matroos eerste klas de vingers bevriezen; en ik zie niet in waarom de bootsman niet mag pijpen als hij daar zin in heeft. Maar kijk eens hoe groot de ijsbergen inmiddels zijn, en hoe de wind steeds harder waait! We moeten de koers van dit schip weer naar het zuiden verleggen, want als wij naar het noorden blijven varen, lijden we schipbreuk en verdrinken we.”

“Zeker,” zei de bootsman, “het is echt vreselijk dat we naar het noorden blijven varen. Maar waarom zou ik eigenlijk op de plee moeten pijpen? Waarom zou ik flikker moeten worden genoemd? Ben ik soms niet even goed als ieder ander?”

“Naar het noorden zeilen is inderdaad vreselijk,” zei de vrouwelijke passagier. “Maar begrijpen jullie het dan niet? Dat is nou juist waarom vrouwen meer dekens nodig hebben om zich warm te houden. Ik eis nú evenveel dekens voor vrouwen!”

“Klopt helemaal,” zei de professor, “dat naar het noorden zeilen levert ons allemaal een hoop ellende op. Maar de koers naar het zuiden verleggen zou niet realistisch zijn. Je kunt de klok niet terugdraaien. We moeten een volwassen manier vinden om met de situatie om te gaan.”

“Kijk,” zei de scheepsjongen, “als wij die vier gekken op het achterdek hun gang laten gaan, zullen we allemaal verzuipen. Pas als we dit schip ooit buiten de gevarenzone krijgen, kunnen we ons druk gaan maken over arbeidsomstandigheden, dekens voor de vrouwen en het recht om te pijpen. Maar eerst moeten we ervoor zorgen dat dit schip de steven wendt. Als een paar van ons een plan opstellen en wat lef tonen, kunnen we onszelf in veiligheid brengen. Wij hebben daar niet zoveel mensen voor nodig – zes of acht zou voldoende zijn. We zouden dan het achterdek moeten bestormen, die krankzinnigen overboord smijten en het schip weer naar het zuiden keren.”

De professor haalde zijn neus op en zei grimmig, “ik geloof niet in geweld. Dat is immoreel.”

“Geweld gebruiken is altijd onethisch,” zei de bootsman.

“Ik ben ontzettend bang voor geweld,” zei de vrouwelijke passagier.

De kapitein en de officiers hadden de hele tijd toegekeken en geluisterd. Op een teken van de kapitein, liep de derde stuurman naar beneden, naar het hoofddek. Hij mengde zich onder de passagiers en bemanningsleden en vertelde hen dat er nog steeds erg veel problemen op het schip waren.

“We hebben een grote vooruitgang geboekt,” zei hij, “maar er moet nog veel gedaan worden. De arbeidsomstandigheden voor de matroos eerste klas zijn nog steeds zwaar, de Mexicaan krijgt nog steeds niet dezelfde gage als de blanken, de vrouwen hebben nog steeds niet evenveel dekens als de mannen, het zaterdagavondcasino van de Indiaan is een armzalige tegemoetkoming voor zijn kwijtgeraakte land, het is oneerlijk dat de bootsman moet blijven pijpen op de plee, en de hond krijgt af en toe nog steeds een trap.

“Volgens mij moet de kapitein opnieuw opgejut worden. Het zou kunnen helpen als jullie met zijn allen opnieuw een protest zouden indienen – als het maar geweldloos blijft.”

Toen de derde stuurman weer naar het achterdek terugliep, schreeuwden de passagiers en bemanningsleden hem scheldwoorden achterna, maar toch deden ze wat hij had gezegd en verzamelden zich voor het achterdek om opnieuw te protesteren. Ze gingen tekeer, tierden, zwaaiden met hun vuisten, en gooiden zelfs een rot ei naar de kapitein (die dat behendig ontweek).

Nadat ze hun klachten hadden aanhoord, verzamelden de kapitein en stuurlieden zich voor een beraad, waarbij ze uitgebreid naar elkaar knipoogden en grijnsden. Toen liep de kapitein op het achterdek naar voren en kondigde aan dat de matroos eerste klas handschoenen zou krijgen om zijn handen warm te houden, de Mexicaanse matroos zou evenveel gage krijgen als driekwart van de gage van een blanke zeeman, de vrouwen zouden nog een extra deken krijgen, de Indiaanse matroos zou een casino mogen runnen op de zaterdag- en zondagavonden, de bootsman zou worden toegestaan om na zonsondergang in het openbaar te pijpen, en niemand zou de hond mogen schoppen, zonder speciale toestemming van de kapitein.

De passagiers en bemanningsleden waren dolenthousiast over deze grote revolutionaire overwinning, maar tegen de volgende ochtend voelden zij zich weer ontevreden en begonnen te morren over dezelfde oude ontberingen.

Dit keer werd de scheepsjongen echt boos.

“Jullie verdomde idioten!” schreeuwde hij. “Zien jullie dan niet wat de kapitein en stuurlieden aan het doen zijn? Ze zorgen ervoor dat jullie je bezig houden met jullie onbenullige ergernisjes over dekens en gages en of de hond al dan niet wordt geschopt, zodat jullie maar niet zullen bedenken wat er nu echt mis is met dit schip – dat het steeds verder naar het noorden vaart en we allemaal zullen verzuipen. Als er maar een paar van jullie bij hun positieven zouden komen, zich aaneen zouden sluiten en samen de brug zouden bestormen, zouden we de steven van dit schip kunnen wenden en onszelf in veiligheid brengen.

Maar het enige wat jullie doen is jammeren over onbenullige zaakjes, zoals arbeidsomstandigheden, casino’s en het recht om te pijpen.”

De passagiers en bemanningsleden waren laaiend.

“Onbenullig!!” schreeuwde de Mexicaan, “vind jij het redelijk dat ik maar driekwart krijg van de gage van een blanke matroos? Is dat onbenullig?

“Hoe durf je mijn grief onbelangrijk te noemen?” schreeuwde de bootsman. “Weet je soms niet hoe vernederend het is om flikker genoemd te worden?”

“De hond schoppen is niet iets onbenulligs!” gilde de dierenvriend.

“Het is harteloos, wreed en lomp!”

“Goed dan,” antwoordde de scheepsjongen. “Dan zijn die dingen niet onbenullig en onbelangrijk. De hond schoppen is wreed en lomp en het is vernederend om flikker te worden genoemd. Maar vergeleken met ons echte probleem – vergeleken met het feit dat het schip nog steeds naar het oorden vaart – zijn jullie bezwaren onbenullig en onbelangrijk, want als wij er niet voor zorgen dat dit schip snel omkeert, zullen we allemaal verzuipen.

“Fascist!” zei de professor.

“Contrarevolutionair!” zei de vrouwelijke passagier. En alle passagiers en bemanningsleden vielen hem de een na de ander bij, en maakten de scheepsjongen uit voor fascist en contrarevolutionair.

Ze duwden hem opzij en begonnen weer te mopperen over geld, dekens voor de vrouwen, het recht om te pijpen en over de manier waarop de hond werd behandeld. Het schip voer nog steeds naar het noorden en na een tijdje werd het verpletterd tussen twee ijsbergen en iedereen verdronk.